ECLI:NL:CRVB:2015:386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
13-3947 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 13 februari 2015, wordt de zaak behandeld van een appellant die zich ziek heeft gemeld in verband met rugklachten. De appellant, die eerder als metselaar werkte, ontving een werkloosheidsuitkering en meldde zich op 6 december 2004 ziek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de appellant per 4 december 2006 niet in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering, omdat hij op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in staat werd geacht om een aantal functies te vervullen, waardoor hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Na een periode van werkloosheid heeft de appellant zich op 20 mei 2010 opnieuw ziek gemeld, ditmaal vanwege een toename van zijn rugklachten en handklachten.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in eerdere besluiten niet voldoende heeft gemotiveerd of er sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. De verzekeringsarts heeft zich enkel gericht op de medische toestand van de appellant per 17 mei 2012, zonder te onderzoeken of er eerder sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat er een deugdelijke medische grondslag ontbreekt voor de claim van toegenomen arbeidsongeschiktheid.

Om het geschil definitief te beslechten, geeft de Raad het Uwv de opdracht om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit houdt in dat het Uwv een verzekeringsgeneeskundig oordeel moet geven over de claim van de appellant dat hij als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak arbeidsongeschikt is. De Raad benadrukt dat het Uwv moet beoordelen of er in de periode van vijf jaar na 4 december 2006 sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid op basis van de relevante wetgeving.

Uitspraak

13/3947 WIA-T
Datum uitspraak: 13 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 juli 2013, 12/926 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Appellant is verschenen met bijstand van mr. G.B. de Jong, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, die werkzaam is geweest als metselaar, heeft zich vanuit een situatie dat hij een werkloosheidsuitkering ontving, op 6 december 2004 ziek gemeld in verband met rugklachten. Het Uwv heeft appellant per 4 december 2006 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daaraan ligt de overweging ten grondslag dat appellant op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 oktober 2006 in staat is te achten een aantal functies te verrichten, waarmee hij een zodanig inkomen kan verdienen dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Appellant heeft zich vervolgens omgeschoold tot kraanmachinist en heeft als zodanig gewerkt. Met ingang van 30 november 2009 ontvangt appellant weer een werkloosheidsuitkering.
1.3.
Appellant heeft zich per 20 mei 2010 ziek gemeld in verband met een toename van zijn rugklachten (en uitstralend naar de knieën) en nadien ook met handklachten. Appellant is in het kader van de Ziektewet door een verzekeringsarts op het spreekuur gezien en deze arts heeft op 31 maart 2011 een FML opgesteld. Op 24 januari 2012 heeft eiser opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd.
2. Bij besluit van 16 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat hij met ingang van 17 mei 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
13 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep, onder verwijzing naar zijn bezwaar- en beroepschrift bij de rechtbank, op het standpunt gesteld dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. De Raad begrijpt het standpunt van appellant aldus dat hij tevens toekenning van een WIA-uitkering wenst op grond van de artikelen 48, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet WIA (IVA) en 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA (WGA).
5. Het Uwv heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval, hoewel dit niet uitdrukkelijk in het bestreden besluit is vermeld, twee beoordelingen aan de orde zijn. Enerzijds een beoordeling van en een beslissing over de door appellant gestelde toename van arbeidsongeschiktheid per 20 mei 2010 uit dezelfde ziekteoorzaak als bedoeld in de artikelen 48 en 55 van de Wet WIA, anderzijds op een beoordeling van en een beslissing over de mate van arbeidsongeschiktheid per 17 mei 2012, na een wachttijd van 104 weken, als bedoeld in artikel 54 van de Wet WIA. Het Uwv heeft in dit verband gewezen op de rapporten van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) van 21 februari 2012 en 10 september 2012.
6. De Raad kan het Uwv niet volgen in zijn standpunt dat tevens een beoordeling heeft plaatsgevonden van de gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. Blijkens zijn rapport van 21 februari 2012 heeft de verzekeringsarts zich enkel beperkt tot appellants medische toestand per 17 mei 2012 en heeft niet onderzocht of appellant in medisch opzicht reeds op een eerdere datum in aanmerking zou kunnen komen voor heropening van zijn WIA-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant per einde wachttijd (17 mei 2012) belastbaar is conform de FML van 19 oktober 2006. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zo komt uit diens rapport van 10 september 2012 naar voren, kan de gedachtegang van de verzekeringsarts goed volgen en is tevens van oordeel dat de beperkingen van appellant sinds 2006 niet wezenlijk zijn veranderd zodat er geen aanleiding is de beperkingen anders in te schatten dan in 2006. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen volgt daarom dat appellant per 17 mei 2012 belastbaar is conform de FML van 19 oktober 2006. Niet beoordeeld is of in het geval van appellant op enig moment in de tussenliggende periode sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. De Raad overweegt dat de enkele overweging in het bestreden besluit, dat de beperkingen van appellant ten opzichte van 2006 niet wezenlijk veranderd zijn en er geen aanleiding is om uit gaan van toegenomen beperkingen met dezelfde ziekteoorzaak, slechts een heroverweging inhoudt van het besluit van 16 maart 2012 betreffende de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 17 mei 2012. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is, omdat het een deugdelijke medische grondslag ontbeert ten aanzien van de geclaimde toegenomen arbeidsongeschiktheid op grond van de artikelen 48 en 55 van de Wet WIA.
7. Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv opdracht te geven het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daarbij zal het Uwv alsnog een verzekeringsgeneeskundig oordeel dienen te geven over de grond van appellant dat hij als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak arbeidsongeschikt is. Meer in het bijzonder zal het Uwv dienen te beoordelen of op enig moment in de volle vijf jaar na 4 december 2006 mogelijk sprake is (geweest) van toegenomen arbeidsongeschiktheid op grond van dezelfde ziekteoorzaak als bedoeld in de artikelen 48 dan wel 55 van de Wet WIA. Daarbij wijst de Raad op de FML van 31 maart 2011, die in het kader van de Ziektewet is opgesteld. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat deze FML een momentopname is, volgt de Raad niet. Immers, bij toegenomen arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA vindt per de datum van die toename herziening van de uitkering plaats.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het hiervoor aangegeven gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I. Mehagnoul
JvC