ECLI:NL:CRVB:2015:3917
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking bijstand na waarnemingen van werkzaamheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen de intrekking van zijn bijstand ongegrond was verklaard. De intrekking was gebaseerd op waarnemingen van handhavingsspecialisten die verzoeker in een croissanterie aan het werk hadden gezien, terwijl hij geen melding had gemaakt van deze werkzaamheden, wat een schending van zijn inlichtingenverplichting inhield.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende feitelijke grondslag was voor de conclusie dat verzoeker, en niet zijn broer, werkend in de croissanterie was waargenomen. Het college had op basis van een anonieme tip en de daaropvolgende observaties van handhavingsspecialisten voldoende aanleiding om de rechtmatigheid van de bijstandsverlening te onderzoeken. De voorzieningenrechter oordeelde dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de identificatie van verzoeker door de handhavingsspecialisten betrouwbaar was.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond was om te twijfelen aan de bevindingen van de handhavingsspecialisten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd was, en het hoger beroep van verzoeker werd dan ook afgewezen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.