ECLI:NL:CRVB:2015:393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
13-3295 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na ziekmelding en psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 21 juni 2012 ziek meldde vanwege rugklachten en later ook psychische klachten ontwikkelde. De verzekeringsarts heeft appellant per 1 november 2012 geschikt verklaard voor zijn werk als ijzervlechter, waarna het Uwv hem meedeelde dat hij geen recht meer had op ziekengeld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld. Appellant stelde dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegewogen en dat zijn beperkingen waren onderschat. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat de psychische situatie van appellant, die voortkwam uit zijn detentie, al was meegewogen in de eerdere beoordelingen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies zou ondermijnen. De Raad bevestigde dat appellant, gezien de aard van zijn werk, niet ongeschikt was voor zijn functie.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen grond voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling, en het verzoek van appellant werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door Ch. van Voorst, met H.J. Dekker als griffier.

Uitspraak

13/3295 ZW
Datum uitspraak: 13 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 mei 2013, 13/108 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Colgecen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere (medische) stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was vanaf 3 oktober 2011 via een uitzendbureau werkzaam als ijzervlechter voor 40 uur per week, toen hij zich op 21 juni 2012 ziek meldde in verband met rugklachten. Na verloop van tijd heeft appellant eveneens psychische klachten ontwikkeld. Appellant is op 19 september 2012 op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest. De verzekeringsarts heeft hem, naar aanleiding van zijn bevindingen uit dossierstudie en eigen lichamelijk en psychisch onderzoek, met ingang van 1 november 2012 geschikt verklaard voor zijn arbeid als ijzervlechter. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 2 november 2012 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 1 november 2012 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.2.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, in navolging van de bevindingen van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, neergelegd in een rapport van
21 november 2012, bij besluit van 23 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij, onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 11 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW1513, overwogen dat een GAF-score niet doorslaggevend kan zijn om beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen, nu het GAF-systeem bedoeld is om in het kader van een behandeling enig handvat te geven voor beoordeling van het beloop daarvan. Met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek, zoals verricht door de artsen van het Uwv, onjuist of onzorgvuldig is verlopen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het werk van appellant psychisch niet belastend is en dat de artsen van het Uwv hiermee rekening hebben gehouden. Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 maart 2013, heeft de rechtbank ook in de in beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van het Uwv. Daarom heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het advies van een medisch deskundige in te winnen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv dat hij, ondanks zijn psychische klachten, op de datum in geding in staat geacht kan worden zijn arbeid als ijzervlechter te verrichten, heeft onderschreven. Appellant stelt dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat en ter onderbouwing van die stelling heeft hij naast informatie van de huisarts een tweetal door psychologen, in het kader van een ondergane periode van detentie, opgestelde rapporten overgelegd.
3.2.
In verweer stelt het Uwv dat de beschrijving van de psychische situatie, die een gevolg is van de detentie en de gebeurtenissen voorafgaande aan die detentie, niet nieuw is en in de beoordeling is meegewogen. Voorts zijn de medische verklaringen opgesteld tijdens en rond het einde van de detentie, naar het oordeel van het Uwv, minder relevant ten aanzien van de datum in geding nu daaruit geen conclusie is te trekken ten aanzien van de datum in geding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste, en vierde lid, van de Ziektewet heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In dit geval is dat de functie van ijzervlechter voor 40 uur per week.
4.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht onderzoek door de artsen van het Uwv waarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant lichamelijk onderzocht en een onderzoek van de psyche verricht. Voorts is rekening gehouden met informatie van de behandelend psycholoog van 6 september 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat feitelijke gronden voor lichamelijke beperkingen niet aanwezig blijken. Fysiek gezien wordt appellant belastbaar geacht zoals voor zijn ziekmelding. Op psychisch vlak betreft het, naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, reactieve problematiek met depressieve klachten maar geenszins een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. Nu het werk van appellant zeer eenvoudige en overzichtelijke arbeid betreft, die lage eisen stelt aan de psychomentale vermogens wordt geen aanleiding gezien appellant voor deze arbeid ongeschikt te achten.
4.3.
Nu uit de door appellant in beroep en hoger beroep overgelegde medische informatie niet blijkt dat hij op de datum in geding op psychisch vlak meer beperkt was dan door het Uwv aangenomen, worden de bevindingen en de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals verwoord in zijn rapporten van 21 november 2012 en 26 maart 2013 onderschreven.
5. Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Hieruit volgt dat er geen grond is voor een veroordeling tot vergoeding van schade, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

QH