ECLI:NL:CRVB:2015:3944
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na onjuiste vaststelling van maatgevende arbeid
In deze zaak heeft appellante, voorheen werkzaam als sales coördinator bij een fitnessclub, zich op 24 mei 2011 ziek gemeld vanwege vermoeidheids- en pijnklachten. Na toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 7 augustus 2012 besloten om de uitkering per 13 augustus 2012 te beëindigen, omdat appellante geschikt werd geacht voor haar arbeid. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv op 21 januari 2013. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 3 juli 2013 ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de conclusie van de arbeidskundige bezwaar en beroep, dat haar maatgevende arbeid een niet al te zware kantoorbaan betreft, onjuist is. Zij stelt dat het Uwv ten onrechte niet heeft getoetst aan het vijfde lid van artikel 19 van de ZW en dat haar werkzaamheden meer omvatten dan alleen kantoorwerkzaamheden. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv van een onjuiste belasting in de maatgevende functie is uitgegaan. De Raad oordeelde dat de managementwerkzaamheden tijdelijk waren en niet als maatgevende werkzaamheden konden worden beschouwd.
De Raad heeft geconcludeerd dat de werkzaamheden van appellante, naast kantoorwerkzaamheden, ook andere activiteiten omvatten zoals het rondleiden van mensen en het organiseren van evenementen. De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, omdat het op een ondeugdelijke grondslag berustte. De rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit werden niet in stand gelaten, en het besluit van 7 augustus 2012 werd herroepen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.961,40 bedroegen.