ECLI:NL:CRVB:2015:395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
13-4686 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voortzetting WIA-uitkering en geschiktheid voor functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had recht op een loonaanvullingsuitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, met een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na een verzoek om herkeuring in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid, heeft het Uwv vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid niet is veranderd en de uitkering ongewijzigd voortgezet. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de belastbaarheid van appellant te twijfelen.

In hoger beroep herhaalt appellant zijn eerdere argumenten en stelt dat de rechtbank de beperkingen door pols-, rug- en psychische klachten heeft onderschat. Hij verzoekt om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen. Het Uwv verzoekt de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts alle klachten van appellant in voldoende mate heeft betrokken en dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad ziet geen reden om een onafhankelijke deskundige in te schakelen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing wordt uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2015.

Uitspraak

13/4686 WIA
Datum uitspraak: 13 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juli 2013, 13/836 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. N. Wouters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant had recht op een loonaanvullingsuitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De mate van arbeidsongeschiktheid bedroeg 35 tot 45%. Op
20 juni 2012 heeft appellant een verzoek om herkeuring ingediend wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 juli 2011. Op grond van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 11 juli 2012 vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet is veranderd en dat de uitkering ongewijzigd wordt voortgezet. Het hiertegen ingestelde bezwaar is door het Uwv bij besluit van 19 december 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant, zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 18 december 2012 (FML) heeft overschat. De rechtbank is er - gelet ook op de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven toelichting - voorts voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellant in de voorgehouden voorbeeldfuncties niet wordt overschreden en dat die functies derhalve aan de schatting ten grondslag mochten worden gelegd.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank miskent dat de beperkingen als gevolg van pols-, rug- en psychische klachten door het Uwv zijn onderschat. In verband met de ernst van de bij appellant bestaande zwaardere beperkingen acht appellant zich niet in staat tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan de aan hem voorgehouden functies. Nu de rechtbank ten onrechte meent dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de klachten van appellant en omdat de financiële middelen daartoe bij appellant ontbreken, verzoekt appellant de Raad een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank heeft verzuimd afzonderlijk in te gaan op de geschiktheid van de voorgehouden functies.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn in essentie een herhaling van hetgeen door appellant in bezwaar en beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard.
5.2.
Vooreerst verwijst de Raad naar de in de aangevallen uitspraak onder 3 weergegeven uitgebreide overwegingen van de rechtbank. De rechtbank oordeelt terecht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle klachten van appellant in voldoende mate bij zijn beoordeling heeft betrokken. De Raad verwijst hiervoor nog naar de rapporten van die verzekeringsarts van 21 november 2012 en 19 april 2013. Met name in dat laatste rapport motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep - na bestudering van de gedingstukken, waaronder door hem ingewonnen informatie bij de behandelend sector van appellant alsook op basis van eerder verricht eigen onderzoek van appellant - onder het kopje “Beschouwing” inzichtelijk waarom hij wat betreft de pols-, rug- en psychische klachten geen verdergaande beperkingen bij appellant aanwezig acht. Hetgeen appellant op het medische vlak heeft aangevoerd geeft de Raad - net als de rechtbank - geen reden te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft derhalve terecht de door die verzekeringsarts opgestelde FML van 18 december 2012 als uitgangspunt genomen. Voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, zoals door appellant verzocht, ziet de Raad dan ook geen reden.
5.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van
19 december 2012 aan de schatting ten grondslag zijn gelegd - gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren en de door de arbeidskundige na overleg met de verzekeringsarts gegeven toelichting - in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft verzuimd nader in te gaan op bezwaren tegen de voorgehouden en in het beroepsschrift expliciet besproken functies. De Raad kan appellant hierin niet volgen. Weliswaar bespreekt de rechtbank in de aangevallen uitspraak de medische geschiktheid van elke voorgehouden functie niet afzonderlijk, maar uit die uitspraak blijkt wel dat de rechtbank de belasting in de functies heeft vergeleken met de FML. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 26 april 2013 - op punten na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep - gegeven inzichtelijke motivering met betrekking tot de in de functies voorkomende overschrijding van de belastbaarheid van appellant. Die geconstateerde overschrijding leidt echter niet tot een andere conclusie. Op grond van het voorgaande is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht ongewijzigd heeft vastgesteld op 35 tot 45%.
6. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I. Mehagnoul
IvR