ECLI:NL:CRVB:2015:3958

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
13/4780 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het recht op ziekengeld na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die zich had gemeld voor een uitkering op grond van de Ziektewet, was van mening dat zij zwaarder beperkt was dan door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld. Het Uwv had haar recht op ziekengeld per 2 juli 2012 beëindigd, omdat zij geschikt werd geacht voor haar arbeid. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.

De Raad heeft het procesverloop in detail bekeken, inclusief de argumenten van appellante dat haar gezondheidsklachten waren verergerd en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn conclusie dat appellante op de datum in geding in staat was om een van de geselecteerde functies te verrichten. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de conclusies van het Uwv te twijfelen.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4780 ZW
Datum uitspraak: 9 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2013, 12/2783 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep aangetekend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2015. Daarbij is de zaak gevoegd behandeld met de zaak van appellante geregistreerd onder nummer 13/4779 WIA. Appellante is verschenen, vergezeld door mr. E. Wolter, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael. Ter afdoening zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Vervolgens heeft het Uwv nadere informatie ingebracht van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante heeft hierop gereageerd.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven nader onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster tuinbouw voor ongeveer
30 uur in de week. Bij besluit van 6 april 2011 heeft het Uwv appellante bericht dat zij met ingang van 16 mei 2011 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Na onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv de bezwaren van appellante bij beslissing op bezwaar van 25 oktober 2011 ongegrond geacht. Voor appellante zijn de functies soldering technician, medewerker gordijnen en
pizzalijn-medewerker geselecteerd.
1.2.
Aan appellante is met ingang van 16 mei 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Op 21 mei 2012 heeft appellante zich arbeidsongeschikt gemeld omdat haar klachten zijn verergerd. Op 26 juni 2012 is zij door een verzekeringsarts onderzocht en bij beslissing van 27 juni 2012 heeft het Uwv appellante bericht dat haar uitkering op grond van de Ziektewet wordt beëindigd omdat zij met ingang van 2 juli 2012 weer geschikt wordt geacht voor haar arbeid, te weten één van de destijds in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van
27 juni 2012 is bij beslissing op bezwaar van 9 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft hierbij overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest.
3.1.
Appellante kan zich met de uitspraak van de rechtbank niet verenigen en heeft naar voren gebracht dat zij vanwege haar gezondheidsklachten en de daaruit voorvloeiende beperkingen op en na de datum in geding nog niet in staat is geweest tot het verrichten van arbeid en dan met name de haar voorgehouden voorbeeldfuncties. De geselecteerde functies zijn niet passend en geschikt voor haar omdat zij last ervaart bij het werken onder tijdsdruk, werken waarbij soldeerdamp vrijkomt ongeschikt is en de functies overschrijdingen kennen op de items tillen, duwen staan en lopen. Appellante is van mening dat haar situatie in juli 2012 beduidend slechter was dan medio mei 2011 en dat zo zij toen al in staat was om de geselecteerde functies te kunnen verrichten dit begin juli 2012 in ieder geval niet meer het geval was omdat zij nieuwe medicatie had voorgeschreven gekregen in verband met aanhoudende pijnklachten, een kaakontsteking en krampen in haar linker arm en been.
3.3.Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Zoals reeds vaker is overwogen gaat het daarbij om elk van de functies afzonderlijk, zodat voldoende is wanneer de hersteldmelding wordt gedragen door een geschiktheid voor tenminste één van de destijds geselecteerde functies. Het vorenstaande betekent dat als maatstaf dient te worden aangelegd de arbeid verbonden aan de functies zoals die voor betrokkene in het kader van de WIA-beoordeling per 16 mei 2011 als geschikt zijn aangemerkt. Bij deze beoordeling zijn voor appellante de functies soldering technician, medewerker gordijnen en pizzalijn-medewerker geselecteerd.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier van appellante bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond. In de rapporten van 9 augustus 2012 en 3 september 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende en op inzichtelijke wijze onderbouwd geen noodzaak te zien om van het oordeel van de primaire verzekeringsarts af te wijken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was appellante op 2 juli 2012 in staat één van de geselecteerde functies te verrichten. Het dichtbranden van een vaatje in een neusgat op 4 juli 2012 maakt dit niet anders. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen reden om aan de juistheid van de door het Uwv overgenomen conclusie van de verzekeringsartsen te twijfelen. Appellante heeft in hoger beroep geen stukken in geding gebracht die haar standpunt onderbouwen dat zij zwaarder beperkt is. Op basis van de beschikbare gegevens wordt geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellante met ingang 2 juli 2012 heeft beëindigd.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravestein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
9 november 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. van Ravestein

AP