ECLI:NL:CRVB:2015:3974

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
14-3596 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet-naleving van inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had te maken met een intrekking van haar bijstand na een opschorting. De intrekking was gebaseerd op het feit dat appellante niet had meegewerkt aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling en niet was verschenen op een afspraak bij het college. De Raad heeft vastgesteld dat het opschortingsbesluit op 5 december 2013 per aangetekende post was verzonden naar het adres van appellante, en dat voor ontvangst was getekend. Appellante had aangevoerd dat zij het besluit niet had ontvangen, maar de Raad oordeelde dat het verdere verloop van de procedure voor rekening en risico van appellante kwam, aangezien het besluit op regelmatige wijze was aangeboden. De Raad concludeerde dat appellante niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting, waardoor het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De eerdere uitspraak van de rechtbank, die de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/3596 WWB
Datum uitspraak: 10 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 14 mei 2014, 14/1148, 14/1253, 14/1896 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2015. Namens appellante is verschenen mr. Wolter. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij besluit van 20 september 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 januari 2014 (bestreden besluit 1), heeft het college bij wijze van maatregel de bijstand met ingang van 1 oktober 2013 voor de duur van één maand met 100% verlaagd op de grond dat appellante niet heeft meegewerkt aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, omdat zij binnen twaalf maanden opnieuw niet is verschenen bij de taalaanbieder Impuls.
1.3.
Bij besluit van 21 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 januari 2014 (bestreden besluit 2), heeft het college bij wijze van maatregel de bijstand met ingang van 1 november 2013 voor de duur van één maand met 100% verlaagd op de grond dat appellante niet heeft meegewerkt aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, omdat zij wederom binnen twaalf maanden niet is verschenen bij de taalaanbieder Impuls.
1.4.
Bij besluit van 3 december 2013 heeft het college het recht op bijstand van appellante met ingang van 2 december 2013 opgeschort, aangezien appellante zonder afmelding niet is verschenen op een afspraak bij het college. Appellante is opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 17 december 2013. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 30 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 maart 2014 (bestreden besluit 3), heeft het college de bijstand met ingang van 2 december 2013 ingetrokken op de grond dat appellante niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 54, vierde lid, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat appellante alleen gronden heeft ingediend die betrekking hebben op het bestreden besluit 3.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat voor zover hier relevant ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde medewerking te verlenen.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat het verzuim haar niet is te verwijten. Zij heeft het besluit van 3 december 2013 niet ontvangen waardoor zij hiertegen geen bezwaar heeft kunnen maken. Dit is ook de reden dat zij niet is verschenen op de in het besluit genoemde uitnodiging voor een gesprek op 17 december 2013.
4.4.
Vaststaat dat het opschortingsbesluit van 3 december 2013 per aangetekende post is verzonden naar het adres van appellante. Indien een besluit of uitspraak per aangetekende post is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door TNT Post op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden.
4.5.
Uit het zich onder de gedingstukken bevindende afhaalbericht met nummer
[nummer] blijkt dat het opschortingsbesluit door TNT Post op 5 december 2013 op het adres van appellante is aangeboden en dat voor ontvangst van dat poststuk is getekend. Na bezorging van het besluit op het door appellante opgegeven adres komt het verdere verloop voor rekening en risico van appellante. Om die reden behoeft de beroepsgrond dat appellante niet thuis was en daardoor niet voor ontvangst heeft kunnen tekenen geen bespreking meer.
4.6.
Vaststaat dat appellante niet is verschenen op het gesprek op 17 december 2013, waardoor zij niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellante in te trekken. Dat geen sprake is geweest van het opzettelijk en doelbewust niet voldoen aan de plicht tot medewerking, dat appellante grotendeels afhankelijk is van de aanvullende bijstand en dat aan haar al in oktober en november 2013 maatregelen waren opgelegd, zoals door appellante aangevoerd, vormt geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het intrekken van bijstand gebruik kon maken.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) A. Stuut

HD