ECLI:NL:CRVB:2015:3977

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
14-4862 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die als schoonmaker werkte, was op 20 oktober 2011 uitgevallen wegens psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 17 oktober 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak ongegrond verklaard.

In hoger beroep betoogde de appellant dat het besluit van het Uwv was gebaseerd op onzorgvuldig onderzoek en dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegewogen. Hij stelde dat de verzekeringsartsen de ernst van zijn klachten onderschatten en dat er geen rekening was gehouden met zijn medicijngebruik en de onderzoeksbevindingen van een arts die hem had onderzocht in het kader van een inburgeringsexamen. Het Uwv verzocht de rechtbank om de eerdere uitspraak te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek had plaatsgevonden. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hadden betrokken en dat de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd, de belastbaarheid van de appellant juist weergaven. De Raad bevestigde dat de appellant in staat was om de voor hem geselecteerde functies te vervullen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

14/4862 WIA
Datum uitspraak: 6 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 juli 2014, 14/997 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2015. Appellant is verschenen bij mr. K. Aslan, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 20 oktober 2011 uitgevallen voor zijn werk van schoonmaker wegens psychische klachten. Bij besluit van 4 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 17 oktober 2013 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaat, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
14 maart 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het bestreden besluit is gebaseerd op onzorgvuldig verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Ten onrechte is op geen enkele wijze rekening gehouden met de onderzoeksbevindingen van de arts die appellant psychisch heeft onderzocht in het kader van een inburgeringsexamen. De verzekeringsartsen hebben zijn psychische klachten onderschat. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen oog gehad voor de vraag waarom er nog geen structurele behandeling tot stand is gekomen. De verzekeringsartsen hebben in strijd gehandeld met het Verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis, dan wel dat protocol onvoldoende betrokken bij de beoordeling. Gelet op dat protocol hadden meer beperkingen moeten worden aangenomen. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met het medicijngebruik van appellant. Ten onrechte zijn de arbeidsdeskundigen niet uitgegaan van een maatmanomvang van 40 uur per week.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Alle door appellant naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Terecht heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft na dossierstudie en eigen onderzoek bij appellant beperkingen aangenomen en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft eveneens dossieronderzoek verricht en de hoorzitting bijgewoond. De door appellant in bezwaar ingebrachte medische stukken heeft hij betrokken bij zijn beoordeling. Appellants grond dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de onderzoeksbevindingen van de arts die appellant psychisch heeft onderzocht in het kader van een inburgeringsexamen slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat het advies in het kader van een inburgeringsexamen voor een ander doel is opgesteld dan de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Bovendien bevat dat advies van 3 augustus 2012 geen relevante informatie voor de datum in geding. Er is geen aanleiding te twijfelen aan deze visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet te volgen.
4.2.
Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat er geen aanleiding is voor de veronderstelling dat de beperkingen neergelegd in de FML de belastbaarheid van appellant niet juist weergeven. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport vermeld dat bij eigen onderzoek geen ernstig depressieve stemming of prikkelbaarheid werd waargenomen. De ernst waarmee de klachten en belemmeringen door appellant worden aangegeven passen ook niet bij het therapiebeleid van de behandelaars, het inadequate herstelgedrag en de bevindingen bij het eigen onderzoek. De verzekeringsarts gaat dan ook niet uit van een ernstige psychiatrische aandoening. Wel acht de verzekeringsarts het aannemelijk dat door de combinatie van ernstige sociale problemen en de beperkte copingvaardigheden van appellant sprake is van beperkingen op het gebied van het psychosociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar behoren gemotiveerd dat de beperkingen van appellant in de FML juist zijn weergegeven. Daarbij heeft hij vermeld dat hij de visie van de verzekeringsarts deelt dat gesproken kan worden van jarenlange multiple sociale problematiek in de privé-situatie met financiële problemen en echtscheiding. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat, hoewel appellant in november 2012 meldde dat hij met de behandelende sector zou overleggen over dagbesteding, structuur en reactivering, er nog niets wezenlijks tot stand was gekomen. Over de reden van stagnatie wordt geen duidelijkheid gegeven. Er is wel sprake van een depressie, maar deze wordt door de behandelende sector bij herhaling matig genoemd. Dit geeft beperkingen, maar niet zodanig dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de vastgestelde beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren passend bij de geconstateerde problematiek, ook wat betreft het medicatiegebruik. Wat betreft de grond van appellant dat gelet op het Verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, wordt verwezen naar de uitspraak van 16 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873. Hieruit volgt dat de protocollen alleen een ondersteuning bieden voor de verzekeringsgeneeskundige oordeelsvorming, terwijl voor de vereisten waaraan het verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet voldoen wordt verwezen naar het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport toereikend gemotiveerd waarom de depressie geen reden geeft om meer beperkingen aan te nemen. Net als in beroep, heeft appellant in hoger beroep geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid is hij in staat de voor hem geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de grond van appellant dat de arbeidsdeskundigen zijn uitgegaan van een onjuiste maatmanomvang niet slaagt. De overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen worden door de Raad onderschreven en tot de zijne gemaakt.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) D. van Wijk

NK