ECLI:NL:CRVB:2015:3985

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
14/4697 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van het onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Appellant, die op 17 augustus 2011 uitviel voor zijn werk als productiemedewerker vanwege knieklachten, heeft in hoger beroep betoogd dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn beperkingen heeft onderschat. Het Uwv had op 12 juli 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 augustus 2013 geen recht op een uitkering had, wat door de rechtbank Oost-Brabant op 25 juli 2014 werd bevestigd. Appellant heeft aangevoerd dat er afwijkingen aan zijn rug zijn geconstateerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet correct is opgesteld, waardoor hij niet in staat zou zijn om de geselecteerde functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat er een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat de beperkingen in de FML de belastbaarheid van appellant juist weergeven. De Raad concludeert dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat appellant de geselecteerde functies kan vervullen, ondanks zijn oogproblemen en knieklachten. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant ongegrond werd verklaard, en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan op 13 november 2015 door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met I.M.J. Hilhorst-Hagen als rechter en D. van Wijk als griffier.

Uitspraak

14/4697 WIA
Datum uitspraak: 13 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juli 2014, 14/405 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2015. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 17 augustus 2011 uitgevallen voor zijn werk van productiemedewerker vanwege knieklachten. Bij besluit van 12 juli 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 14 augustus 2013 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaat, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 6 januari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld de proceskosten van appellant en het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat het Uwv zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid heeft onderschat. Uit de brief van neuroloog J. de Jonge van
15 september 2015 blijkt dat er afwijkingen aan de rug zijn geconstateerd, het is aannemelijk dat deze er ook al waren op de datum in geding. De gevolgen van het binoculair zien hadden moeten worden gespecificeerd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In verband met het binoculair zien zijn de functies met SBC-codes 111071, 271130 en 111180 niet geschikt. Appellant voldoet niet aan de opleidingseis van de functie met SBC-code 271093. Appellant is volledig arbeidsongeschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op de aangevoerde gronden is appellant alleen in hoger beroep gekomen tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Het hoger beroep is niet gericht tegen de veroordeling door de rechtbank van het Uwv de proceskosten van appellant en het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden.
4.2.
Er heeft een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Voorts is er geen aanleiding tot het oordeel te komen dat de beperkingen neergelegd in een FML van
13 maart 2014 de belastbaarheid van appellant niet juist weergeven. Alle door appellant naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het dossier wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft dossierstudie verricht en appellant gezien en onderzocht op het spreekuur. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant meniscusletsel heeft ter hoogte van de rechterknie. Als gevolg daarvan is de belastbaarheid van de rechterknie afgenomen. In verband met deze klachten heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen en neergelegd in een FML. In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv eveneens dossieronderzoek verricht en de hoorzitting bijgewoond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat problemen aan het linkeroog objectiveerbaar aanwezig zijn, waardoor aanleiding is appellant aanvullend beperkt te achten op het item zien. Deze beperking in verband met het binoculair zien laat geen ruimte voor misverstanden, elke verzekeringsarts en arbeidsdeskundige weet welke gevolgen dit heeft voor de te duiden functies. In verband met de nader uitgediepte knieproblemen ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding extra beperkingen aan te nemen. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant terecht heeft aangevoerd dat enkele beperkingen in verband met de knieklachten die hij heeft vermeld in het verzekeringsgeneeskundig rapport in bezwaar niet tot uiting komen in de FML. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen voor staan en staan tijdens het werk opgenomen in de FML van 13 maart 2014. Verder heeft deze arts vermeld dat staan minder kniebelastend is dan lopen, reden waarom lopen verdergaand beperkt is dan staan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep komen de reeds aangenomen beperkingen en daarbij vermelde toelichtingen in verband met lopen en lopen tijdens het werk voldoende tegemoet aan appellants knieklachten. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de verzekeringsarts in verband met appellants rugklachten hem had onderzocht en een normale en pijnloze rugbeweeglijkheid vond. Dat nu uit de brief van neuroloog De Jonge van 15 september 2015, twee jaar na de datum in geding, volgt dat appellant afwijkingen aan de rug heeft, betekent niet dat deze reeds op de datum in geding bestonden. Temeer niet nu uit de brief van De Jonge volgt dat appellants rugklachten zijn toegenomen in de voorgaande jaren. Ten tijde van de onderhavige beoordeling had appellant immers nog nooit een arts gezien voor de rugklachten. Gelet op hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en de in het dossier aanwezige informatie, is er geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat appellant de voor hem geselecteerde functies kan vervullen. De signaleringen van eventuele overschrijding van de belastbaarheid zijn naar behoren gemotiveerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat het binoculair zien de geselecteerde functies niet ongeschikt maakt voor appellant. Appellant heeft deze oogproblemen sinds 1987 en dit levert na verloop van tijd geen bijzondere problemen op. Voorts heeft appellant altijd met deze beperking in arbeid kunnen functioneren. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat gelet op appellants vooropleiding, zijn verrichte werkzaamheden in Nederland en het feit dat hij de Nederlandse taal redelijk beheerst hij voldoet aan de gestelde opleidingseis.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk

UM