ECLI:NL:CRVB:2015:3985
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van het onderzoek
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Appellant, die op 17 augustus 2011 uitviel voor zijn werk als productiemedewerker vanwege knieklachten, heeft in hoger beroep betoogd dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn beperkingen heeft onderschat. Het Uwv had op 12 juli 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 augustus 2013 geen recht op een uitkering had, wat door de rechtbank Oost-Brabant op 25 juli 2014 werd bevestigd. Appellant heeft aangevoerd dat er afwijkingen aan zijn rug zijn geconstateerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet correct is opgesteld, waardoor hij niet in staat zou zijn om de geselecteerde functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat er een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat de beperkingen in de FML de belastbaarheid van appellant juist weergeven. De Raad concludeert dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat appellant de geselecteerde functies kan vervullen, ondanks zijn oogproblemen en knieklachten. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant ongegrond werd verklaard, en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan op 13 november 2015 door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met I.M.J. Hilhorst-Hagen als rechter en D. van Wijk als griffier.