ECLI:NL:CRVB:2015:3987

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
14/5259 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die voorheen als toezichthouder werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij met ingang van 20 januari 2014 geen recht had op een uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Dit besluit was gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellante, rekening houdend met haar medische beperkingen, geschikt werd geacht voor algemeen geaccepteerde arbeid.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren meegewogen en dat er aanleiding was voor een verdergaande urenbeperking. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht geen twijfels had over de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De verzekeringsgeneeskundige rapporten waren inzichtelijk en overtuigend, en de Raad vond geen reden om de conclusies van het Uwv te betwisten.

De Raad concludeerde dat appellante geen nieuwe medische gegevens had ingediend die haar standpunt konden onderbouwen. De eerdere beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat appellante in staat was de voorgehouden functies te vervullen, waardoor het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter, en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

14/5259 WIA
Datum uitspraak: 13 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 augustus 2014, 14/1776 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als toezichthouder accommodatie voor 24 uur per week. Op 23 januari 2012 is zij uitgevallen voor dat werk met psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 12 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 februari 2014 (bestreden besluit), heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 20 januari 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Deze beslissing berust op het standpunt dat appellante met inachtneming van haar medische beperkingen, waaronder een urenbeperking tot 20 uur per week, geschikt is te achten voor het verrichten van werkzaamheden in algemeen geaccepteerde arbeid, waarvan haar voorbeeldfuncties zijn voorgehouden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald - kort samengevat - dat haar psychische en lichamelijke klachten bij de vaststelling van de beperkingen onvoldoende zijn meegewogen en dat er aanleiding is voor toepassing van een verdergaande urenbeperking. Zij acht zich daarom niet in staat tot het verrichten van arbeid in de haar voorgehouden functies.
3.2.
In het verweerschrift heeft het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geen grond gevonden voor twijfel aan de juistheid van de bij appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals deze is weergegeven in de in bezwaar aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 februari 2014. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten, die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit, is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat appellante meer of verdergaand beperkt te achten. De primaire arts heeft uiteengezet dat appellante op basis van psychische klachten beperkt is in stressvol werk en zware fysieke arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op energetische gronden en vanuit een re-integratievisie een urenbeperking tot
4 uur per dag respectievelijk 20 uur per week aangenomen en tevens enige beperkingen toegevoegd in het sociaal functioneren. De tendomyogene nekklachten impliceren volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen additionele beperkingen naast de reeds geduide beperking ten aanzien van het frequent zware lasten hanteren tijdens het werk. Naar aanleiding van de in beroep overgelegde verklaring van de psychotherapeut M. Anbar van
24 juni 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 1 juli 2014 afdoende gemotiveerd dat deze verklaring niet tot de conclusie leidt dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkt de behandelaar zich tot het benoemen van de klachten en de voorgeschiedenis. Bovendien deelt de behandelaar de visie dat de persoonlijkheid zich kenmerkt door cluster C kenmerken. Verder spreekt de behandelaar van een ernstig depressieve stoornis. Dit is ook onderkend tijdens de hoorzitting en resulteerde in een urenbeperking en toegevoegde beperkingen in het sociaal functioneren.
4.2.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die tot een andere zienswijze leiden met betrekking tot haar medische belastbaarheid per 20 januari 2014, de datum in geding. Voor het aannemen van beperkingen in de rubriek persoonlijk functioneren ten aanzien van de items vasthouden en verdelen van aandacht, herinneren en handelingstempo, zoals ter zitting is bepleit, ontbreekt een medische onderbouwing. De omstandigheid dat appellante met ingang van 16 april 2015 in aanmerking is gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet ziet op een ontwikkeling in haar gezondheidstoestand ruim na de datum hier in geding.
4.3.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft appellante geen zelfstandige gronden aangevoerd. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat uitgaande van de juistheid van de FML van 7 februari 2014 appellante in staat moet worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen, zodat het verlies aan verdiencapaciteit minder is dan 35%.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaan geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en E. Dijt en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) N. van Rooijen

AP