ECLI:NL:CRVB:2015:4010
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, had zich in 2004 ziek gemeld vanwege hart- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2006 vastgesteld dat appellante recht had op een WGA-uitkering, maar in 2012 werd dit besluit herzien en werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor het recht op uitkering verviel. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 25 september 2015 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. Appellante voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met haar psychische klachten. Ter onderbouwing overhandigde zij een rapport van psychiater R. Coppens, waarin werd gesteld dat haar klachten ernstig genoeg waren om een psychiatrische stoornis aan te nemen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het Uwv zijn besluiten op zorgvuldige wijze had onderbouwd met medische rapporten. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aan te tonen dat deze rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen of inconsistenties vertoonden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag was gebaseerd. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.