ECLI:NL:CRVB:2015:4020

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
14/4920 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het bezwaar van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de relevante medische informatie van de behandelende artsen had meegewogen. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische en cardiologische klachten onvoldoende waren meegenomen en dat hij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om de medische beoordeling van het Uwv in twijfel te trekken. De door appellant overgelegde medische informatie biedt geen nieuwe inzichten die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, met N. van Rooijen als griffier, op 16 november 2015.

Uitspraak

14/4920 WIA
Datum uitspraak: 16 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juli 2014, 13/7277 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.R. Klaver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2015. Namens appellant is verschenen mr. F. Ergec, kantoorgenoot van mr. Klaver. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 24 juni 2013 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van
17 juli 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
et bezHet bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van11 november 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft in dat verband van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van de door appellant overgelegde medische informatie van zijn behandelende artsen. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant weliswaar per 18 september 2013 volledig arbeidsongeschikt is geacht, maar dat hieraan het ontbreken van benutbare mogelijkheden wegens een ziekenhuisopname ten grondslag ligt. Deze situatie deed zich op 17 juli 2013 niet voor. Het enkele feit dat appellant op 17 juli 2013 op de wachtlijst stond voor een dagbehandeling maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat per die datum al sprake was van het ontbreken van benutbare mogelijkheden. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Evenmin heeft de rechtbank grond gezien voor het oordeel dat appellant de voor hem geselecteerde functies niet zou kunnen vervullen. De rechtbank heeft daarbij de toelichting betrokken die de arbeidsdeskundigen (bezwaar en beroep) hebben gegeven bij de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv niet volledig, zorgvuldig en voldoende is geweest. Verder heeft hij gesteld dat zijn psychische en cardiologische klachten onvoldoende zijn meewogen en dat het Uwv te geringe arbeidsbeperkingen heeft vastgesteld. Naar de mening van appellant dient hij tevens beperkt te worden geacht op de beoordelingspunten reiken en buigen. Ook het gegeven dat appellant op de wachtlijst is geplaatst voor dagbehandeling van zijn psychische klachten, dient naar de mening van appellant te leiden tot de conclusie dat hij op17 juli 2013 geen benutbare mogelijkheden had. Tot slot heeft appellant gesteld dat hij niet in staat is de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.2.
De hoger beroepsgronden vormen in essentie een herhaling van de gronden die appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de gronden terecht verworpen.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft bij appellant psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant tijdens de hoorzitting gezien. Gelet op het rapport van 11 oktober 2013 heeft deze verzekeringsarts de in bezwaar overgelegde medische informatie van de behandelende fysiotherapeut, cardioloog en psychiater van appellant op kenbare wijze bij de beoordeling betrokken. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie ingewonnen en verkregen van de behandelende psychiater en KNO-arts van appellant. Ook deze informatie is bij de beoordeling meegewogen. Uit deze medische informatie, in het bijzonder van de psychiater van 30 augustus 2013, blijkt niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de bij appellant bestaande psychische klachten en vermoeidheidsklachten.
4.4.
Voorts heeft de rechtbank terecht geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de lichamelijke en psychische klachten van appellant per 17 juli 2013 (datum in geding) voor onjuist te houden. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Uit de rapporten van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) blijkt dat appellant bekend is met psychische klachten, energieverlies en vermoeidheid. In verband hiermee zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan de fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden, zoals blijkt uit de Functionele Mogelijkhedenlijst van 11 oktober 2013 (FML). Er zijn geen aanwijzingen gevonden om te twijfelen aan de bevindingen en conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat appellant niet beperkt is voor bewegen zodat geen beperkingen voor de beoordelingspunten reiken en buigen aanwezig zijn. Blijkens het rapport van de verzekeringsarts gelden op energetische gronden wel beperkingen voor frequent reiken tijdens het werk en frequent buigen tijdens het werk.
4.5.
In navolging van de rechtbank wordt geoordeeld dat de door appellant in beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. Enerzijds omdat het daarbij gaat om informatie die reeds bekend was en door het Uwv op kenbare wijze is betrokken bij vaststelling van de beperkingen. Anderzijds omdat het gaat om informatie die ziet op een datum gelegen na de datum hier in geding. In het bijzonder wordt overwogen dat de psychische gesteldheid van appellant klaarblijkelijk is verslechterd na de datum die in dit geding van belang is. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit de stukken, waaronder de brief van de psychiater van 23 september 2013, valt te ontlenen dat de psychische klachten sinds september 2013 zijn verergerd, toen appellant werd opgenomen op de PAAZ-afdeling in het ziekenhuis. Deze ziekenhuisopname, zijnde een situatie als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, onder a, van het Schattingsbesluit, heeft geleid tot de vaststelling dat appellant op medische gronden per 18 september 2013 volledige arbeidsongeschikt is.
4.6.
Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens overgelegd of anderszins gronden aangevoerd, die aanleiding geven voor het oordeel dat hij op 17 juli 2013 medisch meer beperkt is dan is aangenomen in de FML. Dat appellant met ingang van 1 juni 2015 een IVA-uitkering toegekend heeft gekregen, kan niet afdoen aan de juistheid van de onderhavige beoordeling per 17 juli 2013.
4.7.
Gelet op het voorgaande is in hoger beroep evenmin aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals door appellant is verzocht.
4.8.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten. In het rapport van de arbeidsdeskundige van 21 juni 2013 zijn de signaleringen in de aan de schatting ten grondslag liggende voorbeeldfuncties, die aangeven dat er mogelijk een overschrijding van de belastbaarheid op een onderdeel is, besproken. Deze motiveringen zijn inzichtelijk en toereikend
.Hieruit volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op minder dan 35% heeft vastgesteld.
4.9.
Gelet op hetgeen 4.1 tot en met 4.8 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. Daarom moet het door appellant gedane verzoek om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente, worden afgewezen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) N. van Rooijen

AP