In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende haar recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 september 2012, waarin het Uwv haar recht op een WIA-uitkering had vastgesteld op basis van een arbeidsongeschiktheid van 100%. Echter, in een later besluit van 15 juli 2013, het bestreden besluit 1, werd deze uitkering ingetrokken omdat appellante per 8 oktober 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond.
Tijdens de hoger beroepsprocedure heeft het Uwv een nieuw besluit genomen op 16 juni 2014, het bestreden besluit 2, waarin het bestreden besluit 1 werd ingetrokken, maar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante opnieuw op minder dan 35% werd vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep volgehouden dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering. De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit 2 beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% heeft vastgesteld.
De Raad heeft het bestreden besluit 1 vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.960,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.