ECLI:NL:CRVB:2015:4021

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
14/2103 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende haar recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 september 2012, waarin het Uwv haar recht op een WIA-uitkering had vastgesteld op basis van een arbeidsongeschiktheid van 100%. Echter, in een later besluit van 15 juli 2013, het bestreden besluit 1, werd deze uitkering ingetrokken omdat appellante per 8 oktober 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond.

Tijdens de hoger beroepsprocedure heeft het Uwv een nieuw besluit genomen op 16 juni 2014, het bestreden besluit 2, waarin het bestreden besluit 1 werd ingetrokken, maar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante opnieuw op minder dan 35% werd vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep volgehouden dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering. De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit 2 beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% heeft vastgesteld.

De Raad heeft het bestreden besluit 1 vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.960,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/2103 WIA, 14/3543 WIA
Datum uitspraak: 16 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
3 april 2014, 13/628 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het Uwv heeft daarbij een nieuw besluit van
16 juni 2014 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2015. Namens appellante is
mr. B. van Dijk, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 10 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 8 oktober 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. De einddatum van de loongerelateerde
WGA-uitkering is vastgesteld op 8 december 2015. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. Zij heeft gesteld dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat zij recht heeft op een IVA-uitkering.
1.2.
Bij besluit van 15 juli 2013 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het besluit van 10 september 2012 herroepen en vastgesteld dat voor appellante met ingang van 8 oktober 2012 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bestreden besluit 1 is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep
.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat het Uwv op grond van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 de WIA-uitkering van appellante terecht met terugwerkende kracht per
8 oktober 2012 heeft ingetrokken.
3.1.
Hangende de hoger beroepsprocedure heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, gedateerd 16 juni 2014 (bestreden besluit 2). Bij dit besluit heeft het Uwv het bestreden besluit 1 ingetrokken en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% bedraagt. Om deze reden heeft appellante geen aanspraak op een IVA-uitkering. Verder is daarbij te kennen gegeven dat in de situatie, zoals de onderhavige, waarbij in bezwaar blijkt dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dat 35% bedraagt, de intrekking van de uitkering niet eerder kan ingaan dan twee maanden na de dag waarop de betrokkene is geïnformeerd over de functies waarvoor hij nog geschikt is, maar ook niet eerder dan de dag dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt. Dit betekent in dit geval dat het recht op WIA-uitkering blijft bestaan en niet eerder wordt ingetrokken dan per
8 december 2015.
3.2.
Appellante heeft het hoger beroep gehandhaafd en ter zitting toegelicht dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gevolgen heeft voor de in artikel 60, derde lid, van de Wet WIA gestelde inkomenseis. Appellante heeft verder ter zitting gesteld dat zij per
8 oktober 2012 wel arbeidsongeschikt is. Appellante is van mening dat de voor haar geselecteerde voorbeeldfunctie van inpakker ongeschikt is omdat daarin haar belastbaarheid op beoordelingspunt traplopen ontoelaatbaar wordt overschreden. Het vervallen van deze functie leidt in de visie van appellante tot een mate van arbeidsongeschiktheid van tenminste 35%.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu het Uwv bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de aangevallen uitspraak, waarbij bestreden besluit 1 in stand is gelaten.
4.2
Vastgesteld wordt dat met bestreden besluit 2 is vastgesteld dat het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering onveranderd blijft bestaan, zodat het hebben van een verdienvermogen van minder dan 20% gevolgen heeft voor de soort en de hoogte van de WGA-uitkering na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering. Gewezen wordt op de uitspraak van15 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013: BZ1485.
4.3.
Aangezien met bestreden besluit 2 niet geheel is tegemoetgekomen aan het bezwaar van appellante dient dit besluit op grond van artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede bij de beoordeling van het hoger beroep te worden betrokken.
4.4.
Vastgesteld wordt dat de medische grondslag van bestreden besluit 2 door appellante niet is bestreden. Uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst van
20 augustus 2012 wordt geoordeeld dat appellante ook in staat is de werkzaamheden die zijn verbonden aan de voor haar in bezwaar geselecteerde voorbeeldfunctie van inpakker te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 juli 2013 vermeld dat appellante in de functie inpakker inderdaad een groter aantal traptreden per keer dient te overbruggen. Echter dit aantal wordt volgens de arbeidsdeskundige gecompenseerd door het kleiner aantal keren per uur dat moet worden trap gelopen alsook door het kleiner aantal werkuren waarin het traplopen plaatsvindt. In zijn nadere rapport van 18 november 2013 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat appellante medisch gezien 75 treden per uur en 600 treden per dag mag overbruggen, terwijl in de functie van inpakker 50 treden per uur en maximaal 150 treden per dag overbrugd behoeft te worden. Dit beoordelingspunt is voor de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tevens aanleiding geweest nader overleg te voeren met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat de totale belasting door traplopen in alle functies minimaal is en er geen medische reden is om te stellen dat appellante niet af en toe iets meer treden zou kunnen lopen. Deze motiveringen zijn inzichtelijk en toereikend.
4.5.
Uit vorenstaande volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 8 oktober 2012 terecht op minder dan 35% heeft vastgesteld.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
5. Gelet op 4.1 is er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 980,- wegens verleende rechtsbijstand in beroep (indiening beroepschrift en bijwonen zitting) en op € 980,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (indiening beroepschrift en bijwonen zitting).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 15 juli 2013 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 15 juli 2013;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 16 juni 2014 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.960,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) N. van Rooijen

AP