ECLI:NL:CRVB:2015:4076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
14/3038 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand en rechtsgevolg van mededeling door dagelijks bestuur

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft op 21 februari 2013 bijstand aangevraagd en op 26 maart 2013 officieel ingediend. Hij is gedeeltelijk eigenaar van de woning van zijn ouders, maar kan daar niet over beschikken. Het dagelijks bestuur heeft op 5 april 2013 bijstand verleend, maar ook aangegeven dat deze bijstand terugvorderbaar is omdat het vermogen van appellant de vermogensgrens overschrijdt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze mededeling, maar het dagelijks bestuur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de mededeling geen rechtsgevolg zou hebben.

De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoert dat de mededeling van terugvordering wel degelijk rechtsgevolgen heeft en dat hij in onzekerheid verkeert over zijn situatie. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de mededeling van het dagelijks bestuur inderdaad niet als een besluit kan worden aangemerkt, omdat deze niet gericht is op rechtsgevolg. De Raad bevestigt dat het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

14/3038 WWB
Datum uitspraak: 17 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
22 april 2014, 13/2550 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de regionale sociale dienst Pentasz Mergelland (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Wudka, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2015. Namens appellant is verschenen mr. Wudka. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K.E.A. Lindelauf.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 21 februari 2013 gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Op 26 maart 2013 heeft hij de aanvraag ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellant vermeld dat hij gedeeltelijk eigenaar is van de woning van zijn ouders. Uit de door appellant overgelegde notariële akte van 3 mei 1995 blijkt dat appellant en zijn zus ieder voor de helft eigenaar zijn van de woning aan de
[woning] te [woonplaats] (woning). De WOZ-waarde van de woning bedraagt per
1 januari 2013 € 233.000,-. Ten tijde van de aanvraag om bijstand kan appellant echter niet over de woning beschikken, omdat zijn ouders het recht van gebruik en bewoning hebben.
1.2.
Bij besluit van 5 april 2013 heeft het dagelijks bestuur aan appellant met ingang van
30 januari 2013 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande. In het besluit is tevens vermeld dat de bijstand op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB terugvorderbaar wordt gesteld, omdat het aandeel van appellant in de woning hoger is dan de voor hem geldende vermogensgrens van € 5.795,-.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 april 2013, voor zover hem daarbij is meegedeeld dat de bijstand terugvorderbaar is gesteld.
1.4.
Bij besluit van 22 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen de in 1.3 bedoelde mededeling niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat aan deze mededeling van informatieve aard geen rechtsgevolg is verbonden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de mededeling dat de bijstand terugvorderbaar wordt gesteld niet slechts een mededeling van informatieve aard is, maar gericht is op rechtsgevolg. Voor appellant blijft het onzeker in welke situatie hij verkeert.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB kan het college kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken.
4.2.
Uit dit artikel volgt dat kosten van bijstand verleend over een periode waarin middelen of aanspraken op middelen aanwezig zijn waarover nog niet kan worden beschikt, van de betrokkene kunnen worden teruggevorderd tot het bedrag waarover krachtens die middelen of aanspraken later wordt of kan worden beschikt. Het antwoord op de vraag of verleende bijstand kan worden teruggevorderd en zo ja, tot welk bedrag, wordt bepaald door de waarde van de middelen op het moment dat de betrokkene daarover daadwerkelijk beschikt of kan beschikken. Dat moment lag ten tijde van het toekenningsbesluit nog in het verschiet voor appellant.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de mededeling van het dagelijks bestuur aangaande “terugvorderbaarheid” in het besluit van 5 april 2013 moet worden aangemerkt als een aankondiging dat de aan appellant te verstrekken bijstand te zijner tijd op grond van
artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB van hem zal (kunnen) worden teruggevorderd. Die aankondiging is niet gericht op rechtsgevolg en kan daarom niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen ingevolge de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb bezwaar, respectievelijk beroep is opengesteld. Vergelijk de uitspraak van 29 juli 1997, ECLI:NL:CRVB:1997:ZB7083.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant gericht tegen de mededeling dat de bijstand terugvorderbaar is gesteld, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2015.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) B. Fotchind

HD