ECLI:NL:CRVB:2015:4109
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA en terugvordering onverschuldigd betaalde voorschotten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellante tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante had een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) na zich ziek te hebben gemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 14 maart 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en had daarom geen recht op een WIA-uitkering toegekend. Tevens had het Uwv onverschuldigd betaalde voorschotten teruggevorderd, wat appellante betwistte.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv niet ter discussie staan. De verzekeringsarts had rekening gehouden met alle beschikbare informatie, waaronder een expertise van psychiater H. Kondakçi, die concludeerde dat appellante lijdt aan een chronische aanpassingsstoornis, maar geen bewijs vond voor een ernstige depressie of obsessief-compulsieve stoornis. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellante.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering van de onverschuldigd betaalde voorschotten af te zien. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.