Uitspraak
27 februari 2014, 13/995 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. ing. W.T. van der Leij, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen ongegrond verklaard. Appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een rijbewijs, maar deze aanvraag was door het college afgewezen. Het college stelde dat de kosten niet noodzakelijk waren volgens de WWB.
Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 6 januari 2015 werd duidelijk dat appellant geen materieel belang meer had bij de uitspraak, aangezien hij inmiddels op andere wijze in de kosten van het rijbewijs had voorzien. Desondanks stelde appellant dat hij belang had bij een uitspraak om te bevestigen dat het college hem onheus had bejegend door geen advies in te winnen bij de bezwaarschriftencommissie. De Raad oordeelde echter dat dit louter een principieel belang betrof en niet voldoende was voor het aannemen van procesbelang.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat appellant geen procesbelang kon ontlenen aan een materieel belang. De Raad besloot ook dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan op 17 februari 2015.