ECLI:NL:CRVB:2015:4150
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens uitkeringsfraude en schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering van appellante, die sinds 1 november 1996 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft na een tip over mogelijke uitkeringsfraude een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek toonde aan dat appellante in de periode van 14 mei 2003 tot en met 5 mei 2012 25 auto’s op haar naam geregistreerd had staan, zonder deze transacties te melden. Hierdoor heeft zij haar inlichtingenverplichting geschonden, wat leidde tot de herziening en intrekking van haar bijstandsuitkering over verschillende maanden, met een terugvordering van in totaal € 20.386,16.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar zoon misbruik heeft gemaakt van haar identiteitsbewijs en dat zij niet op de hoogte was van de autohandel. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verklaringen van de zoon onvoldoende onderbouwd zijn en dat appellante verantwoordelijk is voor de transacties die op haar naam zijn geregistreerd. De Raad bevestigt dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand.
De Raad wijst ook de beroepsgrond van appellante af dat de terugvordering beperkt moet blijven tot vijf jaar, omdat het college dit beleid betwist. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 november 2015.