ECLI:NL:CRVB:2015:4187

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
14/3850 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 22 juli 2013 een aanvraag om bijstand ingediend, maar heeft niet de gevraagde gegevens ingeleverd. Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellant de opgevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gestelde termijn heeft verstrekt.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Appellant heeft aangevoerd dat zijn psychische toestand hem belette om tijdig de gevraagde gegevens te overleggen. De Raad oordeelt echter dat, hoewel appellant psychische problemen heeft, deze niet van dien aard waren dat hij niet adequaat kon reageren op het verzoek van het college. Appellant was in staat om de aanvraag in te dienen en om hulp te zoeken bij een advocaat na het bestreden besluit.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen grond is voor het oordeel dat het college onterecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/3850 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
27 mei 2014, 14/500 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.P. van Empel-Bouman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Appellant is verschenen. Zijn gemachtigde mr. Van Empel-Bouman is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.A. Leijtens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 22 juli 2013 bij het college een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.2.
Bij brief van eveneens 22 juli 2013 heeft het college appellant meegedeeld dat hij vóór
30 juli 2013 een aantal gegevens diende over te leggen, waaronder bankafschriften en echtscheidingspapieren. Appellant heeft geen nadere gegevens ingeleverd.
1.3.
Bij brief van 7 augustus 2013 heeft het college appellant tot 14 augustus 2013 in de gelegenheid gesteld zijn verzuim te herstellen.
1.4.
Bij besluit van 16 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
31 december 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant de opgevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Appellant bestrijdt niet dat de gegevens waar het college om heeft verzocht voor de beslissing op de aanvraag nodig waren en dat hij niet alle opgevraagde gegevens binnen de geboden hersteltermijn heeft verstrekt. Niet in geschil is dan ook dat het college bevoegd was om de aanvraag van 22 juli 2013 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen.
4.3.
Appellant voert aan dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Appellant stelt daartoe dat gezien zijn psychische toestand niet van hem kon worden verwacht dat hij binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens zou overleggen dan wel om uitstel zou verzoeken. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een brief van 28 juni 2013 van huisarts
D.M.J. van Steen-Marcus en een rapportage van 7 oktober 2013 van drs. R.H.G. Walboomers, GZ‑psycholoog werkzaam bij psychologenpraktijk Haga & Dijkstra te ’s-Hertogenbosch.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de overgelegde stukken blijkt weliswaar dat sprake is van een psychische problematiek bij appellant, maar uit de stukken blijkt niet dat deze ten tijde hier van belang van dien aard was dat appellant niet adequaat kon reageren op het verzoek van het college om gegevens over te leggen. In dit verband is van betekenis dat appellant in staat was om op 22 juli 2013 een aanvraag om bijstand in te dienen en bij het college te verschijnen voor een gesprek en om, na ontvangst van het besluit van
16 augustus 2013, hulp te zoeken bij een advocaat. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze handelingen erop duiden dat appellant in staat was om adequaat te reageren op de verzoeken van het college om gegevens in te leveren, hetzij door de gevraagde gegevens te verstrekken, hetzij door om uitstel te verzoeken. Anders dan appellant meent is zijn situatie niet vergelijkbaar met die welke in de uitspraak van 21 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0568, aan de orde was, nu de betrokkene in dat geval, anders dan appellant, jarenlang geen telefoon durfde op te nemen, brieven durfde te openen en contact durfde op te nemen met instanties.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het college bevoegd was om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen en dat geen grond aanwezig is voor het oordeel dat het college van die bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Wat onder 4.5 is overwogen betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M.S. Boomhouwer
sg