ECLI:NL:CRVB:2015:4195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
14/1963 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAO-uitkering met terugwerkende kracht en procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant had zijn WAO-uitkering met terugwerkende kracht beëindigd per 1 januari 2006, en het besluit daartoe was in rechte onaantastbaar geworden. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant geen procesbelang meer had bij de behandeling van zijn beroep, omdat de uitkering op de datum in geding, 1 juni 2013, al was beëindigd. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de schorsing van zijn uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep niet meer kon leiden tot herleving van de uitkering. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat er geen rechtsmiddelen openstonden tegen het besluit van beëindiging van de uitkering, maar de Raad oordeelde dat de gronden van de appellant niet konden leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat de rechtbank daarover niet had geoordeeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/1963 WAO
Datum uitspraak: 23 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 maart 2014, 13/1773 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.E. Eshuis hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2015. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 5 juni 2013 heeft het Uwv met ingang van 1 juni 2013 de uitkering die appellant ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geschorst, omdat appellant de door het Uwv gevraagde gegevens niet (tijdig) heeft aangeleverd.
1.2.
Appellant heeft tegen het besluit van 5 juni 2013 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 juli 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
1.3.
Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft het Uwv met terugwerkende kracht per 1 januari 2006 de WAO-uitkering van appellant beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 7 januari 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 7 januari 2014 bij uitspraak van 7 april 2014 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. Tegen deze uitspraak is geen verzet gedaan.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant geen procesbelang heeft.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verzocht hetgeen hij in beroep in zijn beroepschrift van
1 augustus 2013 heeft gesteld als herhaald en ingelast te beschouwen. Voorts heeft appellant betoogd dat het niet zo kan zijn dat er geen rechtsmiddelen openstaan tegen een besluit waarbij een uitkering met terugwerkende kracht wordt beëindigd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellants WAO-uitkering is met ingang van 1 januari 2006 beëindigd. Het besluit daartoe is in rechte onaantastbaar geworden. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat van voldoende procesbelang sprake is, indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Aangezien de WAO-uitkering van appellant op de datum hier in geding, 1 juni 2013, al was beëindigd, kan het beroep tegen de schorsing van die uitkering niet meer leiden tot herleving van die uitkering. Dus is het procesbelang van appellant in beroep komen te ontvallen. Derhalve heeft de rechtbank, onder hantering van een juiste maatstaf, geoordeeld dat appellant geen procesbelang meer had bij de behandeling van zijn beroep. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft betrekking op de rechtmatigheid van het besluit van 7 januari 2014. De desbetreffende gronden kunnen niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak omdat de rechtbank daarover in de aangevallen uitspraak niet heeft geoordeeld.
4.2.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 oktober 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AP