ECLI:NL:CRVB:2015:4196

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
14/5013 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 12 december 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat heeft geleid tot een besluit op 8 oktober 2013. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard op 6 februari 2014. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen dit besluit op 25 juli 2014 eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant zijn gronden herhaald en betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft ingeschakeld. Hij stelt dat de verzekeringsarts van het Uwv een onjuist beeld heeft van zijn medische situatie, ondanks zijn ernstige pijnklachten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts een deugdelijke grondslag heeft voor zijn oordeel en dat er geen medische stukken zijn ingediend die de beperkingen van appellant in twijfel trekken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant niet meer medische beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst zijn neergelegd. De Raad onderschrijft de conclusie dat appellant medisch geschikt is voor de geselecteerde voorbeeldfuncties, en dat er voldoende functies zijn om de arbeidsongeschiktheidsschatting te dragen. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/5013 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
25 juli 2014, 14/2123 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. G.R. van der Plas, advocaat. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat appellant met ingang van 12 december 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 6 februari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep de gronden van het beroep herhaald. In het bijzonder kan hij zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv geen onjuist beeld had van de medische situatie van appellant. De rechtbank erkent de zeer grote pijnklachten van appellant, maar verbindt daaraan ten onrechte niet de consequentie dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag rust. Appellant acht zich volledig arbeidsongeschikt vanwege zijn rugklachten. Evenmin heeft de rechtbank gehoor gegeven aan het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Voorts heeft appellant, anders dan de rechtbank heeft overwogen, specifieke arbeidskundige beroepsgronden aangevoerd. Appellant heeft betoogd dat hij vanwege zijn pijnen, alsmede zijn psychische problematiek, niet in staat is de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wiens rapport aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, een onjuist beeld had van de medische situatie van appellant. In de overwegingen 5, 6 en 7 van de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zowel het rapport van de zogenoemde primaire verzekeringsarts van het Uwv als dat van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzocht aan de hand van de beroepsgronden. De rechtbank heeft daarbij de medische stukken en informatie afkomstig van de appellant behandelende sector besproken welke stukken de verzekeringsarts bezwaar en beroep in ogenschouw heeft genomen. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat van de zijde van appellant geen medische stukken in het geding zijn gebracht waarin aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat appellant op objectieve gronden meer beperkt is dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), waarin door de verzekeringsarts appellants medische beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn neergelegd, is weergegeven. Hij heeft beperkingen in het persoonlijk functioneren. Appellant is aangewezen op werkzaamheden zonder stresserende omstandigheden. Hij heeft eveneens beperkingen voor rugbelasting. Vereist is afwisseling van houding, niet langdurig lopen, staan, zitten, tillen en frequent buigen. Voorts zijn er beperkingen met betrekking tot frequente bewegingen van de nek. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten waarop het bestreden besluit is gebaseerd een deugdelijke grond bieden voor de conclusie dat appellant niet meer medische beperkingen heeft dan in de FML zijn neergelegd. Gezien haar conclusie heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien zich te laten voorlichten door een door haar te benoemen medisch deskundige.
4.2.
Appellants ook in hoger beroep aangevoerde stelling dat hij op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is slaagt niet. Tegen het oordeel van het Uwv over de voor appellant geldende beperkingen heeft appellant geen stukken van medische aard ingebracht die twijfel doen rijzen aan dat oordeel.
4.3.
Appellants grond dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen specifieke arbeidskundige beroepsgronden heeft aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft terecht de medische geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties beoordeeld. Dat onderdeel van de in geding zijnde besluitvorming, welk deel betrekking heeft op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, kon haar toetsing doorstaan. Andere gronden van arbeidskundige aard zijn niet aangevoerd.
4.4.
De overweging van de rechtbank dat appellant medisch geschikt is voor de voorbeeldfuncties moet worden onderschreven voor zover zij daarbij heeft geoordeeld over de functies 1111220, magazijn/expeditiemedewerker en 264122, machinaal metaalbewerker. In hoger beroep heeft het Uwv de functie 111190, inpakker, waarvan de voor appellant resterende verdiencapaciteit is afgeleid, laten vervallen als medisch niet passend voor hem. Gelet op de eveneens geduide wel medisch passende reservefunctie, 271093, machinebediende inpak-/verpakkingsmachine, resteren er voldoende functies om de arbeidsongeschiktheidsschatting te dragen. Met inachtneming van deze functie is appellant eveneens minder dan 35% arbeidsongeschikt.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 oktober 2015.
I.M.J. Hilhorst-Hagen
L.H.J. van Haarlem
JvC