ECLI:NL:CRVB:2015:4211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
14/6394 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van vermogen en revisierente bij afkoop lijfrente

In deze zaak heeft appellante op 19 juni 2013 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 6 november 2013 afgewezen, evenals de terugvordering van eerder verstrekte voorschotten. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard, met als argument dat haar vermogen boven de geldende vermogensgrens van € 5.795,- ligt. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat bij de vaststelling van haar vermogen ten onrechte geen rekening is gehouden met de revisierente die zij aan de Belastingdienst verschuldigd zal zijn in verband met de afkoop van twee lijfrenteverzekeringen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante recht heeft op de afkoopsom minus de loonheffing, maar dat de revisierente niet in mindering moet worden gebracht. De Raad oordeelt dat de revisierente alleen verschuldigd is als appellante belastingvoordeel heeft genoten, wat niet is aangetoond. Daarom is het hoger beroep afgewezen en is de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, met C.M. Fleuren als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 november 2015. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6394 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 oktober 2014, 14/2118 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit (advocaat) hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R. Duivenvoorde.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 19 juni 2013 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 6 november 2013 (besluit 1) heeft het college deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van eveneens 6 november 2013 (besluit 2) heeft het college de aan appellante verstrekte voorschotten van haar teruggevorderd.
1.2.
Bij besluit van 6 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren gericht tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het vermogen van appellante ligt boven de van toepassing zijnde vermogensgrens van
€ 5.795,-.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat bij de vaststelling van het vermogen ten onrechte geen rekening is gehouden met de revisierente die zij in verband met de afkoop van twee lijfrenteverzekeringen aan de Belastingdienst verschuldigd zal zijn. Na aftrek van de te betalen revisierente ligt het vermogen van appellante onder de voor haar van toepassing zijnde vermogensgrens.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante twee lijfrenteverzekeringen kan afkopen en dat zij in verband daarmee een bedrag ter hoogte van de afkoopsom minus een door de verzekeraar in mindering te brengen bedrag aan loonheffing zal ontvangen, waarmee het vermogen van appellante uitkomt boven het voor haar geldende vrij te laten vermogen. Tussen partijen is alleen in geschil of op de waarden van die verzekeringen ook een bedrag aan revisierente in mindering moet worden gebracht.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 juni 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA8340) dient aan de hand van de feitelijke inkomens- en vermogenssituatie op de beoogde aanvangsdatum van de bijstand te worden bezien of in aanmerking te nemen middelen van de betrokkene aan verlening van bijstand in de weg staan. Dit betekent dat bij de vaststelling van de vermogenspositie rekening gehouden moet worden met de afkoopwaarden waarover appellante feitelijk kon beschikken.
4.3.
Het bedrag waarover appellante bij afkoop van de lijfrenteverzekeringen kan beschikken, is de afkoopsom minus het in mindering te brengen bedrag aan loonheffing. De eventueel aan de Belastingdienst verschuldigde revisierente moet daarop, anders dan appellante aanvoert, niet in mindering worden gebracht. De revisierente is alleen aan de Belastingdienst verschuldigd als appellante de premies voor de lijfrenteverzekering heeft afgetrokken van de belasting en dus een belastingvoordeel heeft gehad. Dat appellante een voordeel heeft genoten blijkt niet uit de stukken. Dit betekent dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij revisierente over de afkoopsom van de lijfrenteverzekeringen moet betalen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD