ECLI:NL:CRVB:2015:4240

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
13/6703 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Appellant voerde aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische en lichamelijke toestand. Hij stelde dat hij leed aan een ernstige psychische aandoening en chronische pijnklachten na een ongeval, waardoor hij niet in staat zou zijn om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank de beslissing van het Uwv terecht had bevestigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv adequaat hadden gehandeld en dat er geen reden was om te twijfelen aan hun oordeel over de arbeidsongeschiktheid van appellant. De Raad wees erop dat appellant geen overtuigend medisch bewijs had overlegd dat zijn standpunt onderbouwde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

13/6703 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
21 november 2013, 12/1708 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. L. Meys, advocaat. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 29 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 6 april 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 14 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Kort samengevat komen deze gronden op het volgende neer. Hij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische en lichamelijke toestand. Hij lijdt aan een psychische aandoening die al voor einde wachttijd is ontstaan en wordt hiervoor behandeld. Dit is niet meegewogen in de besluitvorming die heeft geleid tot het bestreden besluit. Voorts lijdt appellant aan ernstige chronische pijnen aan de rechterschouder en rechterknie na een scooterongeval. Appellant is daarom niet in staat de ter bepaling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De belasting van die functies gaat appellants belastbaarheid te boven. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een brief overgelegd van 31 oktober 2013 van de psychiater, een brief van 18 november 2013 van de revalidatiearts, een psychiatrisch expertiserapport van 23 november 2014, een orthopedisch concept-expertiserapport van 26 januari 2015 en het dossier van de behandelende psycholoog. Uit deze informatie wordt volgens appellant duidelijk dat de klachten van een dusdanige intensiteit zijn dat appellant niet in staat is die functies te vervullen. Appellant heeft verzocht een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad acht de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen juist.
4.2.
Voor zover de gronden van appellant betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 10 september 2012. Het rapport bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die betrekking hebben op zowel appellants fysieke als psychische gezondheidstoestand. Hetgeen appellant heeft aangevoerd vormt, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen reden om het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig te achten.
4.3.
Appellant beschikt volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hij wordt echter in staat geacht om licht werk te doen, bijvoorbeeld zittend werk met de mogelijkheid om het zitten af te wisselen met staan en lopen. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen ten aanzien van aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert niet juist is, heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Uit de door appellant verstrekte informatie van psychiater, psycholoog en huisarts blijkt niet dat ten tijde in geding (6 april 2012) sprake was van een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. Terecht heeft de rechtbank daarbij gewezen op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 28 november 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast in zijn rapporten van 5 augustus 2013, 20 januari 2014, 6 januari 2015 en 22 juni 2015 overtuigend beargumenteerd dat uit de informatie van de psychiater en psycholoog veeleer blijkt van psychosociale problematiek en gedragsmatige factoren bij appellant, hetgeen op zichzelf nog geen beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek oplevert. Met betrekking tot appellants schouder- en knieklachten is uit de vermelde informatie van appellants behandelende orthopedisch chirurg, neuroloog, revalidatiearts, de huisarts en het orthopedisch expertiserapport niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants beperkingen voor het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij in zijn rapporten van 10 september 2012, 28 november 2012, 5 augustus 2013,
20 januari 2014, 6 januari 2015 en 22 juni 2015 gewezen op de adequate behandeling van appellants knieklachten, waarna subjectieve pijnklachten resteerden zonder verdere objectieve pathologie. Voorts bleek een normale schouderfunctie bij lichamelijk onderzoek. Deze conclusies zijn bevestigd in de orthopedische expertise. Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien het aldus onderbouwde oordeel van de verzekeringsartsen als onjuist of als ontoereikend gemotiveerd aan te merken.
4.5.
Gezien hetgeen zojuist is overwogen bestaat er geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
4.6.1.
Appellant heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies bestreden. Appellant heeft daarbij ter zitting gewezen op het rapport van 31 januari 2012 van de verzekeringsarts, waarin onder de functionele mogelijkheden is vermeld dat grove trillingsbelasting op de armen vermeden dient te worden terwijl in de FML slechts een beperking voor trillingsbelasting voor de benen is opgenomen (punt 3.8.1). Dit levert volgens appellant een overschrijding op in de derde geselecteerde functie van productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171), waarin sprake is van trillingen, te weten het slaan met een kunststof hamer op windingen en het werken met een pneumatische moersleutel.
4.6.2.
Deze grond kan appellant niet baten. Indien de functie van productiemedewerker metaal en elektro-industrie zou vervallen, zouden voldoende functies resteren die leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van appellant van minder dan 35% per einde wachttijd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 september 2012, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 27 februari 2012, toereikend gemotiveerd dat de belasting in de functies wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur, machinebediende inpak-/verpakkingsmachine en inpakker (handmatig) past binnen de voor appellant bestaande functionele mogelijkheden. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 9 juli 2015 en 11 augustus 2015 nog een nadere motivering gegeven over de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies met betrekking tot staan tijdens het werken en onbelast boven schouderhoogte werken, die eveneens gevolgd kan worden. Appellants standpunt ter zitting dat het aandraaien van de pers op hoogte niet in de functieanalyse van de functie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) is opgenomen, wordt niet gevolgd, gelet op de omschreven functiebelasting op boven schouderhoogte werken (5.7.1). De volgens de arbeidsanalist beschreven mogelijkheid om voor het aandraaien van de pers een krukje te pakken zodat de afstand op hoogte vermindert, kan gevolgd worden. Ook het tillen van boeken met kartonnen doosjes waarin ze volgens de functie-inhoud worden verpakt valt binnen appellants bestaande functionele mogelijkheden. Uit de door appellant verstrekte informatie van zijn behandelaars en uit de expertiserapporten is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundigen.
4.7.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
6. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 oktober 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem
JvC