ECLI:NL:CRVB:2015:4244
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant, die als bouwvakhulp werkte, viel uit op 10 januari 2011 door rug- en heupklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na onderzoek dat appellant geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij per 12 maart 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv bevestigd.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank vond geen reden om de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv te betwisten. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd dat zijn beperkingen niet correct waren ingeschat, met name op het gebied van afwisseling van houdingen en specifieke functies die hem niet passend leken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellant correct had ingeschat en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.