ECLI:NL:CRVB:2015:4244

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
14/3574 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant, die als bouwvakhulp werkte, viel uit op 10 januari 2011 door rug- en heupklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na onderzoek dat appellant geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij per 12 maart 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv bevestigd.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank vond geen reden om de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv te betwisten. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd dat zijn beperkingen niet correct waren ingeschat, met name op het gebied van afwisseling van houdingen en specifieke functies die hem niet passend leken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellant correct had ingeschat en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

14/3574 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 mei 2014, 14/4393 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2015. Namens appellant is verschenen mr. S.N. Ketting, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was laatstelijk werkzaam als bouwvakhulp voor 38 uur per week. Op 10 januari 2011 is hij voor dit werk uitgevallen wegens rug- en heupklachten. Bij besluit van 11 maart 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 12 maart 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 19 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv voor onjuist te houden. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft appellant gezien en heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de klachten van appellant in overeenstemming zijn met bevindingen van degeneratieve afwijkingen aan de wervelkolom. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft appellant gezien en heeft alle medische informatie bestudeerd en meegewogen in zijn beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meer beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De door appellant overgelegde informatie van zijn huisarts van 27 februari 2013 en orthopedisch chirurg F.B. Langius van 8 oktober 2013 geeft geen aanleiding voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de aangevallen uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd door geen aandacht te besteden aan de grond van appellant dat de beperking voor het afwisselen van houdingen niet specifiek genoeg is. Voorts is appellant meer beperkt dan door het Uwv is vastgesteld, met name op de aspecten buigen, frequent buigen tijdens het werk, torderen, duwen en trekken, en tillen of dragen. Verder zijn de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en productiemedewerker industrie (samensteller van producten) (SBC-code 111180) niet passend, omdat er onvoldoende afwisseling van houdingen in voorkomt. De functie magazijnmedewerker (SBC-code 315020) is niet passend voor appellant, omdat de hoeveelheid trappenlopen in die functie zich niet verhoudt tot de beperking dat hij in één keer één trap op en af kan.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien, het dossier bestudeerd en alle beschikbare informatie meegewogen in zijn beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 juni 2013 vastgesteld dat de mogelijkheden wat betreft (frequent) buigen, duwen en trekken, en tillen of dragen op juiste wijze ingeschat zijn. Appellant is niet beperkt op het aspect torderen, gelet op het feit dat bij lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts een goede rotatie en lateroflexie is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meer beperkingen opgenomen in de FML op de aspecten lopen tijdens het werk en afwisseling van houding. Appellant moet lopen of staan kunnen afwisselen met zitten. In zijn rapport van 2 januari 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de informatie van de huisarts en orthopedisch chirurg Langius al bekend was en is meegewogen in zijn beoordeling. Torderen is conform de definitie van het CBBS het ten minste 45 graden kunnen draaien. Dit is voor appellant medisch gezien geen probleem. Geen aanleiding bestaat dit oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Appellant heeft niet met objectiveerbare medische informatie aannemelijk gemaakt dat getwijfeld moet worden aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.2.
In de overweging van de rechtbank dat er geen aanleiding bestaat de resultaten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist te houden, ligt het oordeel besloten dat de grond van appellant dat hij meer beperkt is op het aspect afwisselen van houdingen niet slaagt. De aangevallen uitspraak is daarom niet onvoldoende gemotiveerd.
4.3.
Ook in hoger beroep heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat getwijfeld moet worden aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant niet meer beperkt is op het aspect afwisselen van houdingen dan in de FML is opgenomen.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies, magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en productiemedewerker industrie (samensteller van producten) (SBC-code 111180), in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige van 11 maart 2013 en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 juli 2013 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht. Nu hiermee voldaan is aan het vereiste van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de geschiktheid in medisch opzicht van de functie magazijnmedewerker (SBC-code 315020) voor appellant.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Hieruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 oktober 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AP