ECLI:NL:CRVB:2015:4245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
14/3751 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als verkoopster werkzaam was, had zich begin maart 2011 ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 28 februari 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen gronden waren aangevoerd tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Tevens betwistte zij de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek had plaatsgevonden en dat de FML een goede weergave was van de beperkingen van appellante. De door appellante aangevoerde klachten werden op een deugdelijke wijze betrokken bij de beoordeling.

De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren, ondanks de signaleringen in de functiebeoordeling. De gronden van appellante werden niet onderbouwd en het hoger beroep werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/3751 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 mei 2014, 13/5218 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. de Miranda, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluis.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was laatstelijk werkzaam als verkoopster. Vanuit de situatie dat appellante gedeeltelijk een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW), heeft zij zich begin maart 2011 ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Bij besluit van
8 april 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 28 februari 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 5 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in beroep geen gronden zijn aangevoerd gericht tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit in stand gelaten op de grond dat de medische grondslag daarvan deugdelijk is. Appellante lijdt aan de linkerschouder aan een subacromiaal pijnsyndroom, nu dit hetzelfde is als de bij haar vastgestelde impingement. Gelet daarop moet zij in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) beperkt worden geacht op de items 4.3.8 (repetitieve hand/vingerbewegingen) en 4.9 (frequent reiken tijdens het werk). Dit zou ertoe kunnen leiden dat de geselecteerde voorbeeldfuncties alsnog ongeschikt zijn voor appellante. Voorts is het arbeidsongeschiktheidspercentage onjuist vastgesteld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellantes grond dat de rechtbank het beroep te beperkt heeft opgevat slaagt niet. Gezien de aangevoerde beroepsgronden heeft de rechtbank terecht de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming beoordeeld. Voorts heeft zij evenzeer terecht een oordeel gegeven over de medische geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies. Andere gronden zijn niet aangevoerd.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat er geen aanleiding is tot het oordeel te komen dat de beperkingen neergelegd in de FML de belastbaarheid van appellante niet juist weergeven. Alle door appellante naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de beoordeling door een verzekeringsarts van het Uwv en een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. Terecht heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellante niet hebben beoordeeld. De verzekeringsarts heeft na dossierstudie en eigen onderzoek voor appellante beperkingen aangenomen en deze beperkingen neergelegd in een FML. In verband met de psychische klachten heeft appellante enige beperkingen voor psychisch belastend werk. Uit hoofde van de rechterschouderklachten, bekken-, nek- en lage rugklachten is appellante beperkt voor zwaar fysiek werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossieronderzoek verricht, appellante gezien en onderzocht op het spreekuur. De door appellante in bezwaar ingebrachte medische stukken heeft hij betrokken bij zijn beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in bezwaar naar behoren gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat de beperkingen van appellante juist zijn weergegeven in de door de verzekeringsarts opgestelde FML. Hij heeft toegelicht dat sinds de datum in geding de psychische klachten en de klachten aan de linkerschouder zijn toegenomen, maar dat de FML een goede weergave is van haar beperkingen per 28 februari 2013. Overigens merkt hij daarbij op dat appellante reeds beperkt is op het item boven schouderhoogte werken en de FML dus tegemoet komt aan de linkerschouderklachten. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 22 augustus 2014 toegelicht dat impingement niet hetzelfde is als een subacromiaal pijnsyndroom. Bij een subacromiaal pijnsyndroom wordt de frequentie van belasting beperkt. Een impingement betekent dat er duidelijk aanwijzingen zijn voor een inklemming van een van de pezen van de rotatorcuff in het acromioclaviculaire gewricht. Dit gaat gepaard met een bewegingsbeperking, in dit geval het boven schouderhoogte actief zijn. Er is geen aanleiding te twijfelen aan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Gelet daarop slaagt appellantes grond dat zij beperkt moet worden geacht op de items 4.3.8 en 4.9 niet. Net als in beroep, heeft appellante in hoger beroep geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de voor appellante geselecteerde functies voor haar geschikt zijn. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben toereikend gemotiveerd dat ondanks de signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling, de belasting van de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
4.4.
Appellantes grond dat het arbeidsongeschiktheidspercentage onjuist is vastgesteld slaagt niet. Die grond is niet onderbouwd. Blijkens de gedingstukken heeft het Uwv het maatmaninkomen terecht vastgesteld op basis van het in de polisadminstratie vermelde
SV-loon van appellante.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 oktober 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem
JvC