ECLI:NL:CRVB:2015:4271

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
14/527 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA na beoordeling door verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die zich sinds 6 mei 2007 ziek had gemeld als leerling elektromonteur, had geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit was vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts van het Uwv de appellant correct had beoordeeld en dat er geen reden was om de conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De Raad wees erop dat de appellant in het verleden al was onderzocht door een verzekeringsarts in het kader van een Wajong-beoordeling, die tot dezelfde conclusies was gekomen. De Raad concludeerde dat de informatie van de appellant en de door hem ingebrachte medische gegevens geen aanleiding gaven om meer beperkingen op te nemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Raad oordeelde verder dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag was gebaseerd. De rapporten van de arbeidsdeskundigen gaven voldoende motivatie voor de geschiktheid van de geselecteerde functies voor de appellant, ondanks de signaleringen die daarin voorkwamen. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.960,-, en heeft bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht aan de appellant dient te vergoeden.

Uitspraak

14/527 WIA
Datum uitspraak: 13 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
20 december 2013, 13/3461 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L. Boon, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was laatstelijk werkzaam als leerling elektromonteur. Voor dit werk heeft hij zich met terugwerkende kracht sinds 6 mei 2007 ziek gemeld vanwege nek-, rug- en schouderklachten en psychische klachten als gevolg van een auto ongeval. Bij besluit van
9 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 3 mei 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 29 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet onzorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv voor onjuist te houden. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft voor appellant beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Uit het rapport van Justus Medisch Centrum van 18 januari 2011 is niet af te leiden dat appellant meer beperkt is op de aspecten tillen of dragen en duwen. Ook is daaruit niet af te leiden dat appellant meer beperkt is op de aspecten waar al beperkingen voor zijn aangenomen in de FML. Uit het dossier blijkt niet dat appellant rond de datum in geding onder behandeling is geweest voor psychische klachten. De informatie van Argonaut Advies van 3 maart 2010 ziet niet op de datum in geding. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen. Voorts is hij niet in staat om de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat de conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en heeft vastgesteld dat de bewegingsuitslagen van de nek niet duidelijk beperkt zijn. Het bekken van appellant is horizontaal en de wervelkolom staat in het lood. De schouders zijn symmetrisch in hoogte en contouren. De linkerschouder en arm hebben geen afwijkingen en zijn normaal bewegend. Appellant heeft met zijn rechterschouder moeite met de maximale schouderbewegingen. Abductie, elevatie, endorotatie en exorotatie zijn volledig mogelijk. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft eveneens lichamelijk onderzoek verricht. Voorts heeft hij kennis genomen van de in bezwaar door appellant overgelegde medische informatie en deze informatie betrokken bij zijn beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de ingebrachte informatie geen aanleiding geeft de conclusies van de verzekeringsarts voor onjuist te houden. Ook uit het lichamelijk onderzoek blijkt niet dat appellant meer beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen. Uit de informatie van het Justus Medisch Centrum blijkt dat geen bewegingsbeperkingen van de schouder werden gevonden en dat de kracht normaal was. Niet gebleken is dat het genoemde intra-articulair letsel op de datum in geding is vastgesteld. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant niet bij de huisarts, een psycholoog of psychiater bekend is met psychische problematiek. Appellant is niet behandeld voor zijn psychische klachten en heeft geen gehoor gegeven aan de door Argonaut Advies voorgestelde
EMDR-behandeling. Voorts ontbreekt het in het psychisch onderzoek van Argonaut Advies van 3 maart 2010 aan betrouwbare validering in de vorm van controletesten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom geen reden gezien meer beperkingen op te nemen in de FML. Geen aanleiding bestaat de conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De Raad wijst erop dat appellant in het kader van een Wajong-beoordeling in oktober 2009 is onderzocht door een verzekeringsarts, die tot dezelfde conclusies kwam.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag is gebaseerd. In de rapporten van de arbeidsdeskundige van
9 oktober 2012 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 mei 2013, 9 augustus 2013 en 17 augustus 2015 is voldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies ondanks de daarin voorkomende signaleringen voor appellant geschikt zijn.
5. Aangezien eerst in hoger beroep de passendheid van de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
17 augustus 2015 voldoende is toegelicht, bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de door appellant in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 980,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.960,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep van
€ 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk
JvC