ECLI:NL:CRVB:2015:428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
13-1561 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en passende functies

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 11 februari 2013 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante had zich eerder ziek gemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten en had in de loop der jaren meerdere keren een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, die telkens werd afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 februari 2015 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de Functionele Mogelijkhedenlijsten (FML-en) geen verdergaande beperkingen voor appellante aannamen. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als overtuigend beoordeeld en geconcludeerd dat de geselecteerde functies voor appellante passend zijn. De argumenten van appellante, waaronder de aanstaande operatie door een orthopeed, werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd om de eerdere besluiten te herzien.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er was geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met I.M.J. Hilhorst-Hagen als rechter en J.R. van Ravenstein als griffier.

Uitspraak

13/1561 WIA
Datum uitspraak: 16 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 februari 2013, 12/3121 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2015. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich per 28 maart 2007 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 26 mei 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 25 maart 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Appellante heeft zich per 25 september 2009 ziek gemeld met toegenomen lichamelijke en psychische klachten.
1.4.
Bij besluit van 15 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan omdat zij met ingang van 25 september 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Tevens heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van
1 september 2010 en 30 augustus 2011 evenmin recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat appellante per die data eveneens minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 6 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de orthopeed haar, mede vanwege de aanhoudende klachten, op 16 juni 2013 zal opereren. Na deze operatie zullen appellantes klachten duidelijker zijn en zullen bepaalde klachten meer geobjectiveerd kunnen worden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in de Functionele Mogelijkhedenlijsten
(FML-en) die van toepassing zijn per 25 september 2009, 1 september 2010 en 30 augustus 2011 geen verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 juni 2012 en 4 januari 2013. In deze rapporten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend toegelicht welke beperkingen per de in deze zaak in geding zijnde data in de FML-en aan de orde zijn. De in hoger beroep aangevoerde grond dat appellante op
16 juni 2013 door een orthopeed geopereerd zal worden treft geen doel, reeds niet nu appellante deze beroepsgrond niet met medische gegevens heeft onderbouwd. Appellante kan zich eventueel bij het Uwv melden als zij meent per 16 juni 2013 meer arbeidsongeschikt te zijn.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML-en onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat de voor appellante geselecteerde functies passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 juni 2012, waarin afdoende is gemotiveerd dat de signaleringen in de functies geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante opleveren.
4.3.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.
5. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente geen aanleiding.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 februari 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. van Ravenstein

CVG