ECLI:NL:CRVB:2015:428
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en passende functies
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 11 februari 2013 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante had zich eerder ziek gemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten en had in de loop der jaren meerdere keren een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, die telkens werd afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 februari 2015 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de Functionele Mogelijkhedenlijsten (FML-en) geen verdergaande beperkingen voor appellante aannamen. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als overtuigend beoordeeld en geconcludeerd dat de geselecteerde functies voor appellante passend zijn. De argumenten van appellante, waaronder de aanstaande operatie door een orthopeed, werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd om de eerdere besluiten te herzien.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er was geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met I.M.J. Hilhorst-Hagen als rechter en J.R. van Ravenstein als griffier.