ECLI:NL:CRVB:2015:429

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
13-3550 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen

In deze zaak heeft appellante een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke door het Uwv is afgewezen op de grond dat zij op 22 oktober 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de conclusie van de arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen. Appellante had eerder medische gegevens ingediend, maar deze werden niet als voldoende beschouwd om aan te tonen dat haar beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv adequaat hadden gehandeld en dat de door appellante ingebrachte argumenten niet voldoende waren om de eerdere besluiten te weerleggen. De Centrale Raad van Beroep onderschreef dit oordeel en concludeerde dat appellante in staat was om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3550 WIA
Datum uitspraak: 6 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
28 mei 2013, 13/732 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W.M.T. Schaminée, werkzaam bij Legal Service Group, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij ingezonden het commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 4 november 2013.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. Schaminée en een tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellante is op 16 oktober 2010 uitgevallen voor haar werkzaamheden als magazijnmedewerker voor 32,23 uur per week in verband met nek-, schouder-, arm- en rugklachten ten gevolge van een verkeersongeval op 15 oktober 2010. In het kader van de beoordeling van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is zij op 20 juli 2012 onderzocht door een verzekeringsarts. Op basis van bestudering van het dossier, ontvangen informatie van de behandelende sector en eigen medisch onderzoek heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat sprake is van een Whiplash associated disorder (WAD), depressieve trekken en atypische chronische rugklachten, op grond waarvan appellante beperkingen ondervindt. Deze beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 juli 2012. In deze FML zijn met betrekking tot de afgenomen psychische belastbaarheid beperkingen opgenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren in arbeid. Voorts zijn wegens verminderde belastbaarheid van de cervicale en de lumbale wervelzuil beperkingen aangenomen met betrekking tot de dynamische handelingen en de statische houdingen. Hiervan uitgaande heeft een arbeidsdeskundige met gebruikmaking van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) drie functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op minder dan 35%.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 24 augustus 2012 aan appellante meegedeeld dat zij geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA, onder de overweging dat zij op
22 oktober 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt en medische gegevens overgelegd van onder meer de behandelend revalidatiearts Van Gorcom, van het revalidatiecentrum Blixenbosch en een rapport van medisch adviseur Oey, uitgebracht in het kader van haar letselschadeprocedure. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van alle voorhanden zijnde medische gegevens - samengevat - geconcludeerd dat de beperkingen van appellante door de primaire verzekeringsarts voldoende zijn onderbouwd en dat geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen op grond waarvan appellante meer beperkingen heeft dan door de primaire verzekeringsarts is aangegeven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eveneens geen aanleiding gezien om af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige. Bij besluit van 16 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 24 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - kort samengevat - geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft evenmin aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de rapporten van de verzekeringsartsen. De door appellante aangevoerde grond dat zij fysiek en psychisch meer beperkt is dan aangenomen, is niet onderbouwd aan de hand van nieuwe medische objectiveerbare gegevens. De door appellante in beroep overgelegde medische informatie was reeds in het dossier aanwezig en is bij de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 14 januari 2013 overtuigend heeft gemotiveerd waarom de geduide functies, uitgaande van de medische beperkingen, passend zijn. Op grond van het bovenstaande heeft de rechtbank geen reden gezien om een deskundige te benoemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt in feite herhaald dat zij medisch niet geschikt is loonvormende arbeid te verrichten. Zij is van mening dat de ingebrachte medische stukken een reële indicatie vormen voor ernstige depressieve klachten dan wel aanleiding moeten zijn voor een gericht onderzoek hiernaar. Bij haar fysieke beperkingen is niet meegewogen dat zij door slecht slapen chronisch vermoeid is. Dit vormt een factor die bij de beoordeling of zij nog loonvormende arbeid kan verrichten zeer relevant is en hiernaar is onvoldoende onderzoek verricht.
3.2.
In reactie hierop heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van 4 november 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gesteld dat het beroepschrift met onderliggende stukken geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat bij appellante sprake is van meer of ernstiger beperkingen dan door het Uwv zijn aangenomen in de FML van 20 juli 2012. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel is gebaseerd, worden volledig onderschreven. Hierbij is in ogenschouw genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapporten van 7 december 2012 en
4 november 2013 alle door appellante ingebrachte gronden overtuigend gemotiveerd heeft besproken. Tevens is door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom geen aanleiding is gezien een urenbeperking aan te nemen. Ook in hoger beroep heeft appellante haar stelling dat zij meer dan wel anders beperkt is dan aangenomen door het Uwv, niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd. Dienaangaande heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog opgemerkt dat uit de medische stukken blijkt dat er geen reden is om aan te nemen dat op basis van een ernstige psychiatrische stoornis op alle terreinen ernstige beperkingen bestaan. Cognitieve problemen zijn niet geobjectiveerd door middel van een NPO en vormen daarom geen reden beperkingen aan te nemen. De verwijzing op de zitting naar de theorie van de psycholoog Abraham Maslow – wat daar overigens ook van zij - maakt dit niet anders. De beleving door appellante van de door haar ervaren klachten staat niet ter discussie. In de systematiek van de Wet WIA draait het evenwel om de uit ziekte en gebrek voortvloeiende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen moet appellante in staat worden geacht de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is voorts voldoende inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat de belasting in deze functies de in de FML vastgelegde mogelijkheden van appellante niet te boven gaat.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) E. Heemsbergen
nk