ECLI:NL:CRVB:2015:4294
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan appellant. Appellant, die zich op 24 augustus 2010 ziek meldde met psychische klachten en rug- en knieklachten, had eerder een besluit ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 17 januari 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 12 oktober 2015 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat het Uwv zijn belastbaarheid had onderschat en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische en fysieke klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had echter in zijn rapporten overtuigend gemotiveerd dat de vastgestelde beperkingen van appellant correct waren en dat hij in staat was om de geduide voorbeeldfuncties te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om te twijfelen aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellant en dat de door hen vastgestelde belastbaarheid juist was. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.