ECLI:NL:CRVB:2015:4301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
14/4976 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die voorheen een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 3 januari 2013 besloten om de uitkering te herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, gebaseerd op een rapport van verzekeringsarts T. Wolters. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Nederland heeft in haar uitspraak van 30 juli 2014 de beslissing van het Uwv bevestigd, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2015 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.D. Melkert, zijn standpunt toegelicht. Hij betwistte de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en voerde aan dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 december 2012 onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het onderzoek niet onzorgvuldig is verricht en dat de beperkingen correct zijn vastgelegd. De verzekeringsartsen hebben appellant medisch onderzocht en relevante informatie van de behandelend sector meegenomen in hun beoordeling.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant, waaronder rugklachten en hartklachten, adequaat hebben meegewogen. De Raad heeft ook geoordeeld dat de geduide functies medisch geschikt zijn voor appellant, en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de deugdelijkheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen is afgewezen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

14/4976 WAO
Datum uitspraak: 13 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juli 2014, 13/2846 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Bek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.D. Melkert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

1.1.
Laatstelijk ontving appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 3 januari 2013 heeft het Uwv met ingang van 4 maart 2013 de
WAO-uitkering herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De verzekeringsgeneeskundige grondslag van dit besluit is een rapport van
30 november 2012 van verzekeringsarts T. Wolters.
1.3.
Bij besluit van 26 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 januari 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen dat het herleiden van een ziekte of gebrek naar beperkingen voor het verrichten van arbeid tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts behoort. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben het dossier bestudeerd, hebben appellant medisch onderzocht en hebben informatie van de behandelend sector bij hun overwegingen betrokken. Met de informatie van 26 maart 2013 van orthopedisch chirurg P. Wigt heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 december 2012 appellants beperkingen voor het verrichten van arbeid onjuist zijn vastgelegd. Wigt heeft zijn stelling dat appellants beperkingen als gevolg van rugklachten niet juist zijn vastgelegd in de FML niet toereikend gemotiveerd. De ter zitting naar voren gebrachte stelling dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met hartklachten en klachten als een klapvoet en dovig linkerbeen leidt evenmin tot twijfel. De verzekeringsartsen waren op de hoogte van die klachten en hebben die klachten meegewogen bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Voorts is niet gebleken dat de belasting in de geduide functies appellants belastbaarheid te boven gaat. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht bepaald op 35 tot 45%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is verricht. Daartoe heeft hij een rapport overgelegd van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 juli 2014. Voorts heeft hij staande gehouden dat in de FML van 12 december 2012 te weinig beperkingen zijn vastgelegd. Ter onderbouwing heeft appellant gewezen op een reeds eerder in de procedure overgelegd rapport van 26 maart 2013 van orthopedisch chirurg P. Wigt. Ten onrechte heeft de rechtbank naar aanleiding van dat rapport geen onafhankelijk deskundige benoemd. Verder acht appellant zich niet in staat de geduide functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar appellants beperkingen voor het verrichten van arbeid niet onzorgvuldig of onjuist is verricht of dat die beperkingen niet juist zijn weergegeven in de FML van 12 december 2012. De overwegingen van de rechtbank die aan dat oordeel ten grondslag liggen worden onderschreven. Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat Wigt, die als behandelaar appellant al lang kent, als geen ander de beperkingen van appellant kan inschatten. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 13 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW2226) behoort het tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid vast te stellen. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 9 juli 2013 uiteengezet dat Wigt niet die specifieke deskundigheid bezit. Wigt heeft zonder kennis van het
Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) de FML beoordeeld. Wigt heeft in het rapport van 26 maart 2013 gesteld het voor het overige eens te zijn met de bevindingen van verzekeringsarts Wolters op 30 november 2012 op grond van de anamnese en het door haar verrichte lichamelijk onderzoek van appellant. De in hoger beroep overgelegde informatie van Wigt leidt niet tot een ander oordeel, aangezien die informatie niet ziet op de datum in geding, 4 maart 2013. De in hoger beroep naar voren gebrachte stelling dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat een verzekeringsarts in 2014 in het kader van de Ziektewet (ZW) appellant in staat achtte zijn laatst verrichte arbeid van bezorger te hervatten en een arbeidsdeskundige de functie van besteller post/besteller heeft geduid, wordt niet onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft die functie niet aan de schatting ten grondslag gelegd. Bovendien hebben de verzekeringsartsen appellant in de onderhavige procedure in het kader van de WAO onderzocht. Die wet bevat een ander beoordelingskader dan dat van de ZW. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. Het verzoek een deskundige te benoemen, wordt afgewezen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 12 december 2012 heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. In een rapport van 16 juli 2013 heeft een arbeidsdeskundige inzichtelijk en toereikend die geschiktheid gemotiveerd. Hetgeen door appellant is aangevoerd geeft geen aanleiding de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1. en 4.2 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK