ECLI:NL:CRVB:2015:4340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
15/4469 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar LFNP-functie in het kader van ambtenarenrechtelijke geschillen

In deze zaak gaat het om de toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van een ambtenaar binnen de politie, met als vakgebied Administratie & Secretariaat. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de korpschef van politie tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit onbevoegd was genomen, wat de korpschef betwist. De Raad stelt vast dat het bestreden besluit niet ondertekend is door de programmadirecteur HRM, maar door de directeur HRM, en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake was van een bevoegdheidsgebrek. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin de betekenis van de transponeringstabel is besproken. De Raad concludeert dat de korpschef bij het nemen van besluiten over de toekenning van LFNP-functies mag uitgaan van de regels in de transponeringstabel. Betrokkene heeft niet aangetoond dat de matching in haar geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied. Het beroep op de hardheidsclausule wordt eveneens verworpen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

Uitspraak

15/4469 AW
Datum uitspraak: 3 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
20 mei 2015, 14/2307 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M. Scheggetman een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.E. Bensoussan, mr. F.A.M. Bot en R.M.M. Paulssen. Betrokkene is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663 (uitspraken van 1 juni 2015).
1.2.
De uitgangspositie van betrokkene voor de omzetting naar het LFNP is vastgesteld op de functie van [naam functie A], salarisschaal 6, met als taakaccent: beheer.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van betrokkene besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van [naam functie B], met als vakgebied Administratie & Secretariaat, met bijbehorende salarisschaal 6. Bij besluit van 25 april 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de korpschef opgedragen om met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing te nemen. De rechtbank heeft aan haar oordeel, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
2.2.
Aan het bestreden besluit - dat namens de korpschef van politie is ondertekend door de programmadirecteur Human Resource Management (HRM), als plaatsvervanger van de directeur HRM - kleeft een bevoegdheidsgebrek. Nu de korpschef het bestreden besluit heeft bekrachtigd, wordt dit bevoegdheidsgebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd, nu betrokkene door dit gebrek niet in haar belangen is geschaad. De korpschef heeft de bijlage bij de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), de transponeringstabel, terecht aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Nu geen sprake is van ernstige feilen die kleven aan de inhoud of de totstandkoming van de Regeling of de transponeringstabel, kunnen deze als grondslag dienen voor het daarop gebaseerde bestreden besluit. Betrokkene heeft aangevoerd dat de korpschef haar in een verkeerd vakgebied heeft ingedeeld. Volgens betrokkene had zij moeten worden ingedeeld in het vakgebied Gespecialiseerde Ondersteuning, omdat het doel en de kern van haar functie hiermee het meest vergelijkbaar zou zijn. In dit verband heeft betrokkene aangevoerd dat zij altijd beheerswerkzaamheden heeft gedaan en nooit de werkzaamheden behorend bij de (formatieve) functie waarin zij is geplaatst. Uitgaande van wat betrokkene - onweersproken - heeft aangevoerd staat vast dat zij geheel andere werkzaamheden verrichtte dan zij volgens haar functiebeschrijving zou moeten verrichten en dat de korpschef hiervan niet alleen op de hoogte was, maar hier om formatietechnische redenen ook sturing aan heeft gegeven en dit, ondanks een of meerdere verzoeken van betrokkene daartoe, willens en wetens niet heeft gecorrigeerd vanwege de ontwikkelingen in het kader van het LFNP. De korpschef heeft op het niveau van het vakgebied dan ook een onjuiste toepassing gegeven aan de Regeling.
3.1.
Het hoger beroep van de korpschef is primair gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat aan het bestreden besluit een bevoegdheidsgebrek kleeft. De korpschef betoogt daarnaast, samengevat, dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat hij een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de Regeling.
3.2.
Betrokkene heeft zich wat betreft de bevoegdheid tot het nemen van het bestreden besluiten gerefereerd aan het oordeel van de Raad. Voor het overige heeft betrokkene zich in grote lijnen gesteld achter het oordeel van de rechtbank.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het bestreden besluit is niet, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, ondertekend door de programmadirecteur Human Resource Management (HRM), als plaatsvervanger van de directeur HRM, maar door de directeur HRM. De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. De Raad verwijst naar zijn uitspraken van 1 juni 2015.
4.2.
Zoals de Raad in de uitspraken van 1 juni 2015 tot uitdrukking heeft gebracht kan de transponeringstabel, anders dan de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen, niet worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Dit neemt niet weg dat aan deze tabel, mede op grond van de waarborgen waarmee de totstandkoming ervan is omgeven, een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht. De korpschef mag bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan uitgaan dat toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt. Hij mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
4.3.
Wat betrokkene bij de rechtbank naar voren heeft gebracht - en hiervoor onder 2.2 is weergegeven - heeft in hoofdzaak betrekking op haar uitgangspositie. Zoals hiervoor
- onder 4.2, slot - reeds is overwogen, kan de politieambtenaar zich in een procedure als deze niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen. Indien betrokkene zich niet kon vinden in haar uitgangspositie, had het op haar weg gelegen om functieonderhoud te vragen op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie en/of rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluitvorming over haar uitgangspositie. De gedingstukken bieden geen enkele steun aan de stelling van betrokkene dat zij dit heeft gedaan; haar uitgangspositie op 31 december 2011 is aldus in rechte komen vast te staan.
4.4.
Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat de matching in haar geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins een onhoudbaar resultaat kent. Zoals hiervoor - onder 4.2 - al is overwogen, is het enkele feit dat een andere uitkomst van de matching ook verdedigbaar zou zijn geweest niet voldoende voor die conclusie.
4.5.
Het betoog van betrokkene dat haar beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in
artikel 5, vierde lid, van de Regeling ten onrechte is verworpen, slaagt evenmin. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door betrokkene naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. Zoals de Raad in zijn uitspraken van 1 juni 2015 heeft overwogen, is de hardheidsclausule niet bedoeld om (alsnog) rekening te houden met werkzaamheden waarvoor functieonderhoud gevraagd had kunnen worden of met extra werkzaamheden, specifieke werkzaamheden, bijzondere situaties en afspraken die in de uitgangspositie vastgelegd hadden kunnen zijn. De hardheidsclausule is niet bedoeld om de uitgangspositie te corrigeren. Dit volgt ook uit de toelichting op artikel 5, vierde lid, van de Regeling, waarin het grote belang is benadrukt van een juiste vaststelling van de uitgangspositie.
4.6.
Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 april 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) A. Stuut

HD