ECLI:NL:CRVB:2015:4348

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
14/3567 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afdwingbaarheid van aanspraken op langdurigheidstoeslag vervalt na vijf jaar

In deze zaak gaat het om de afdwingbaarheid van aanspraken op langdurigheidstoeslag volgens de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante heeft op 26 juni 2013 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag over de jaren 2004 tot en met 2008. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de aanspraken op langdurigheidstoeslag over de jaren 2004 tot en met 2007 niet meer in rechte afdwingbaar zijn, omdat er meer dan vijf jaar verstreken was na de perioden waarop de aanvraag betrekking had. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellante is in hoger beroep gegaan en heeft aangevoerd dat de wetgever geen nadere beperking heeft willen stellen aan het tijdstip waarop een aanvraag om langdurigheidstoeslag moet worden ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de rechtsregel dat financiële aanspraken jegens de overheid na vijf jaar niet meer afdwingbaar zijn, ook geldt voor aanspraken op langdurigheidstoeslag. De Raad heeft bevestigd dat in de WWB geen bepalingen zijn die de afdwingbaarheid van deze aanspraken anders regelen.

De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag van appellante meer dan vijf jaar na de relevante perioden is ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de rechtsregel af te wijken. Daarom heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/3567 WWB
Datum uitspraak: 1 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 mei 2014, 14/457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.L.M. Klinkhamer hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Klinkhamer. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 26 juni 2013 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) over 2004 tot en met 2008.
1.2.
Bij besluit van 30 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 januari 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming, voor zover deze de jaren 2004 tot en met 2007 betreft, ligt ten grondslag dat de aanspraken op langdurigheidstoeslag over deze jaren op grond van de rechtszekerheid niet meer in rechte afdwingbaar zijn, nu ten tijde van de aanvraag meer dan vijf jaren waren verstreken na de perioden waarop de aanvraag ziet.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ter motivering verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 juni 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:7300).
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert, onder verwijzing naar verscheidene passages uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 36 van de WWB, aan dat de wetgever geen nadere beperking heeft willen stellen aan het tijdstip waarop een aanvraag om langdurigheidstoeslag dient te worden ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is alleen nog de aanvraag om langdurigheidstoeslag over de jaren 2004 tot en met 2007.
4.2.
Artikel 36, eerste lid, van de WWB luidde tot 1 januari 2009:
“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die:
a. gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft;
b. gedurende de in onderdeel a bedoelde periode geen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen of ten aanzien van wie het college van oordeel is dat, gelet op de zeer geringe hoogte van de inkomsten uit of in verband met arbeid in die periode en de zeer geringe duur van deze arbeid, in redelijkheid niet gesproken kan worden van een feitelijke aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief;
c. gedurende de in onderdeel a bedoelde periode naar het oordeel van het college voldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden, en;
d. na een periode als bedoeld in onderdeel a, binnen een periode van twaalf maanden niet voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking is gekomen.”
Het derde lid luidde:
“De langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de datum waarop een periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is bereikt.”
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van heden, ECLI:NL:CRVB:2015:3759, in het hoger beroep tegen de in 2 vermelde uitspraak van de rechtbank Den Haag, geoordeeld dat naar vaste rechtspraak financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren niet meer in rechte afdwingbaar zijn. Deze rechtsregel geldt in beginsel ook voor aanspraken jegens het college op langdurigheidstoeslag. In artikel 36 van de WWB noch elders in de WWB is of was bepaald dat de afdwingbaarheid van aanspraken op langdurigheidstoeslag niet vervalt of dat daarvoor een andere termijn geldt. Dit kan evenmin uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 36 WWB worden opgemaakt. De Raad heeft de in 2 vermelde uitspraak van de rechtbank Den Haag bevestigd.
4.4.
In wat appellante naar voren heeft gebracht, is geen reden gelegen om in dit geval anders te oordelen. Vaststaat dat de datum van de aanvraag meer dan vijf jaren ligt na de perioden waarop de aanvraag ziet. Bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om aan de onder 4.3 bedoelde rechtsregel voorbij te gaan, heeft appellante niet naar voren gebracht.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en Y.J. Klik en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) W. de Braal

HD