ECLI:NL:CRVB:2015:4349

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
14/2576 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsaanvraag en procedurele datumbepaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 28 april 2014 een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cuijk ongegrond verklaarde. Appellant ontving tot 26 november 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en meldde zich op 14 mei 2013 bij het Dienstencentrum om opnieuw bijstand aan te vragen. Het college deelde appellant mee dat er een zoektijd van vier weken gold voordat de bijstandsaanvraag kon worden ingediend. Appellant maakte bezwaar tegen deze procedurele bepaling, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat de bijstand inmiddels was toegekend. De rechtbank bevestigde deze beslissing.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de vier weken zoektijd leidde tot een latere uitbetaling van de bijstand, wat hem schade had berokkend in de vorm van rente- en incassokosten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de datumbepaling in de brief van het college niet vatbaar was voor bezwaar, omdat deze niet rechtstreeks in het belang van appellant was. De Raad concludeerde dat appellant niet gebonden was aan de datumbepaling en dat hij zijn aanvraag om bijstand eerder had kunnen indienen. De rechtbank had de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar terecht in stand gelaten, zij het op onjuiste gronden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

14/2576 WWB
Datum uitspraak:1 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
28 april 2014, 13/5581 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Cuijk (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Driessen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
G.W.J. Heijsterman en M.C.J. Jansen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving tot 26 november 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Appellant heeft zich op 14 mei 2013 gemeld bij het Dienstencentrum om opnieuw bijstand aan te vragen.
1.3.
Het college heeft appellant bij brief van 14 mei 2013 (brief) meegedeeld dat voor iedereen tussen 18 en 65 jaar een zoektijd van vier weken geldt voordat de bijstandsaanvraag kan worden ingediend. In de brief is voorts meegedeeld dat appellant moet proberen zo snel mogelijk aan het werk te gaan. Dat moet blijken uit een inschrijving bij ten minste zeven uitzendbureaus en uit tenminste zeven sollicitaties per week voor functies waarvoor appellant geschikt is. Het college heeft appellant uitgenodigd om vier weken na de meldingsdatum, namelijk op 11 juni 2013, te verschijnen voor het indienen van de bijstandsaanvraag.
1.4.
Appellant heeft tegen de brief bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft het college aan appellant met ingang van 14 mei 2013 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande (toekenningsbesluit). Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.6.
Bij besluit van 4 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de brief niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat met de toekenning van bijstand per
14 mei 2013 het belang is komen te ontvallen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat door het opnemen van een zoektijd van vier weken zijn aanvraag om bijstand pas op 11 juni 2013, vier weken na meldingsdatum, kon worden ingediend. Hierdoor is de bijstand veel later uitbetaald. Appellant heeft in de periode van 14 mei 2013 tot 4 juli 2013 schade geleden als gevolg van oplopende rente- en incassokosten wegens het niet kunnen betalen van facturen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar is voor bezwaar en beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
4.2.
Appellant heeft zich in bezwaar tegen de brief niet gericht tegen de hem daarbij opgelegde arbeidsverplichtingen, maar uitsluitend tegen de bepaling van de datum waarop hij de aanvraag kon indienen. Dat deel van de brief (datumbepaling) moet worden aangemerkt als een beslissing inzake de procedure tot voorbereiding van een besluit omtrent verlening van bijstand naar aanleiding van de melding. Voor de vraag of de datumbepaling vatbaar is voor bezwaar is dus beslissend of deze appellant los van de beslissing omtrent bijstandsverlening rechtstreeks in zijn belang treft.
4.3.
De wettelijke zoekperiode voor de jongere op grond van artikel 41, vierde lid, van de WWB staat er niet aan in de weg dat de jongere al voor het einde daarvan een aanvraag om bijstand indient. Zie de uitspraak van de Raad van 18 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1953. Niet in geschil is dat voor het opleggen van een zogenoemde zoekperiode van vier weken aan appellant, die ten tijde van de melding ouder was dan 27 jaar, geen wettelijke grondslag bestaat. Daaruit volgt dat appellant zeker niet gebonden was aan de datumbepaling en dat hij, zo hij daar enig belang bij had, de aanvraag om bijstand eerder kon indienen dan op 11 juni 2013. De datumbepaling heeft appellant dus niet rechtstreeks in enig belang getroffen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de datumbepaling in de brief niet zelfstandig voor bezwaar vatbaar is en dat de rechtbank de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de brief terecht, zij het op onjuiste gronden, in stand heeft gelaten.
4.5.
Uit 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom, met verbetering van gronden, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD