In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die eerder een Ziektewetuitkering ontving, had zijn uitkering per 15 december 2011 beëindigd gekregen na een beoordeling door een verzekeringsarts. Appellant meldde zich opnieuw ziek op 16 december 2011 en verzocht om herziening van de beëindiging van zijn uitkering. Het Uwv weigerde dit verzoek, omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat er wel degelijk nieuwe informatie over zijn klachten beschikbaar was, die niet was meegenomen in de eerdere beoordeling. Hij verwees naar rapporten van verschillende zorgverleners die nieuwe diagnoses en klachten beschreven. De Raad oordeelde echter dat de informatie die appellant had overgelegd niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid kon worden aangemerkt, omdat deze geen nieuwe inzichten bood over de beperkingen die golden op het moment van de eerdere beslissing. De Raad bevestigde dat het Uwv bevoegd was om het verzoek om herziening af te wijzen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kon doorstaan.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellant. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat appellant dit niet voldoende had onderbouwd.