ECLI:NL:CRVB:2015:4420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
14/5777 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling bijstandsaanvraag en buiten behandelingstelling door college

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van appellante buiten behandeling is gesteld. Appellante had op 12 augustus 2013 een aanvraag ingediend, maar heeft niet alle gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften, ingeleverd. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft appellante herhaaldelijk verzocht om de ontbrekende gegevens aan te leveren, maar zij heeft hier niet op gereageerd. Uiteindelijk heeft het college de aanvraag op 27 september 2013 buiten behandeling gesteld, wat na bezwaar is gehandhaafd.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij wel geprobeerd heeft de gevraagde bankafschriften te verkrijgen, maar dat dit niet is gelukt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellante niet tijdig de benodigde gegevens heeft overgelegd. De Raad stelt vast dat de gevraagde bankafschriften essentieel waren voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellante niet heeft aangetoond dat zij in staat was om deze gegevens te verkrijgen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 december 2015.

Uitspraak

14/5777 WWB
Datum uitspraak: 8 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 september 2014, 13/8390 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. van Dinter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2015. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M.A.C. Kooij.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 12 augustus 2013 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij brief van 12 augustus 2013 heeft het college appellante gevraagd om vóór 22 augustus 2013 de in de bijlage van die brief genoemde gegevens in te leveren. Appellante heeft niet alle gevraagde gegevens ingeleverd. Bij brief van 11 september 2013 heeft het college appellante nogmaals gevraagd de in die brief genoemde gegevens, waaronder bankafschriften met het actuele saldo van de op naam van appellante en haar dochter, [X.], staande spaarrekening uiterlijk op 20 september 2013 over te leggen. Het college heeft appellante er daarbij op gewezen dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen als appellante niet tijdig reageert of niet alle gevraagde gegevens inlevert, alsmede dat de termijn waarbinnen appellante alle gegevens moet inleveren kan worden verlengd indien het haar niet lukt om alle gegevens tijdig in te leveren. Appellante heeft op de brief van 11 september 2013 niet gereageerd.
1.2.
Bij besluit van 27 september 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 december 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante buiten behandeling gesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de aan appellante gevraagde bankafschriften van belang waren voor de beoordeling van de aanvraag. Evenmin is in geschil dat appellante die gegevens niet binnen de haar gegeven hersteltermijn heeft overgelegd. Appellante heeft aangevoerd dat zij wel geprobeerd heeft de gevraagde bankafschriften te verkrijgen, maar dat dit haar niet is gelukt. Appellante heeft deze stelling niet onderbouwd. Ook blijkt uit de stukken niet dat appellante in verband hiermee om uitstel heeft verzocht. Het college was dan ook bevoegd de aanvraag van appellante, met toepassing van artikel 4:5 van de Awb, buiten behandeling te stellen.
4.3.
De beroepsgrond van appellante dat het college haar niet heeft gehoord voordat de aanvraag buiten behandeling werd gesteld, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een wettelijke verplichting daartoe in dit geval niet bestaat. Er is daarin dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat het college bij afweging van de rechtstreeks betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid de aanvraag buiten behandeling te laten. De door appellante genoemde omstandigheid dat zij de Nederlandse taal niet bijzonder machtig is, maakt dit niet anders. Als appellante de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, ligt het op de weg van appellante om derden in te schakelen die haar daarbij kunnen helpen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) S.W. Munneke

HD