ECLI:NL:CRVB:2015:4482
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WAO-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 25 februari 2003 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De uitkering was laatstelijk vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Na een melding van appellante op 5 februari 2013 dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd. Op 3 september 2013 heeft het Uwv besloten de WAO-uitkering per 4 november 2013 te beëindigen, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 8 juli 2014 ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante heeft in hoger beroep haar bezwaren herhaald en betoogd dat het onderzoek te kort en te beperkt was, en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten van fibromyalgie en reuma.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende medische gegevens heeft overlegd om haar standpunt te onderbouwen dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door rechter E. Dijt, in tegenwoordigheid van griffier N. Veenstra, op 11 december 2015.