ECLI:NL:CRVB:2015:4482

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/4067 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAO-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 25 februari 2003 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De uitkering was laatstelijk vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Na een melding van appellante op 5 februari 2013 dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd. Op 3 september 2013 heeft het Uwv besloten de WAO-uitkering per 4 november 2013 te beëindigen, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 8 juli 2014 ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante heeft in hoger beroep haar bezwaren herhaald en betoogd dat het onderzoek te kort en te beperkt was, en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten van fibromyalgie en reuma.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende medische gegevens heeft overlegd om haar standpunt te onderbouwen dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door rechter E. Dijt, in tegenwoordigheid van griffier N. Veenstra, op 11 december 2015.

Uitspraak

14/4067 WAO
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 juli 2014, 13/7398 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Klootwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Klootwijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is met ingang van 25 februari 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
Naar aanleiding van de melding van appellante op 5 februari 2013 dat zij toegenomen arbeidsongeschikt is, heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 3 september 2013 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 4 november 2013 beëindigd, omdat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.3.
Bij besluit van 13 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 3 september 2013, onder verwijzing naar het rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat weergegeven, overwogen dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij aandacht hebben besteed aan alle klachten van appellante en kennis hebben genomen van de informatie van de behandelend sector. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante onvoldoende met medische gegevens onderbouwd dat vanwege fibromyalgie meer of andere beperkingen moeten worden aangenomen. Appellante wordt al zwaar beperkt geacht wegens de reumatische artritis. De rechtbank is er voorts voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellante in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet wordt overschreden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar bezwaren tegen het bestreden besluit herhaald. Zij is van mening dat het onderzoek van de verzekeringsarts veel te beperkt en te kort is geweest en dat het Uwv bij het vaststellen van de belastbaarheid onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. Appellante acht zich vanwege pijn- en vermoeidheidsklachten als gevolg van reuma, fibromyalgie en het syndroom van Raynaud niet in staat arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest dat en het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig is omdat het lichamelijk onderzoek slechts 20 minuten heeft geduurd, appellante voelde zich niet serieus genomen door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft, zo blijkt uit het rapport van 7 augustus 2013, naar aanleiding van de melding van appellante dat er sprake is van toegenomen beperkingen, het dossier bestudeerd, psychisch en lichamelijk onderzoek verricht waarbij aandacht is besteed aan hart, nek, rug, schouders, armen en benen en informatie van de revalidatiearts bij de beoordeling is betrokken. In het algemeen geldt dat uit de duur van een medisch onderzoek niet zonder meer conclusies kunnen worden getrokken over de volledigheid en zorgvuldigheid daarvan (zie de uitspraak van de Raad van 28 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3962, overweging 4.4). Nu uit het rapport van de verzekeringsarts naar voren komt dat hij bij zijn onderzoek aandacht heeft besteed aan de verschillende klachten van appellante, kan niet worden gezegd dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek.
4.3.
Ter zitting bij de Raad heeft appellante bestreden dat zij toestemming heeft gegeven om af te zien van een hoorzitting. Gelet op de verklaring van het Uwv dat er volgens vaste procedure altijd wordt gebeld naar aanleiding van een bezwaarschrift en de verwijzing door de gemachtigde van het Uwv naar een interne telefoonnotitie betreffende een contact met appellantes gemachtigde op 21 oktober 2013 die vermeldt dat appellante afziet van een hoorzitting, acht de Raad het aannemelijk dat de gemachtigde van appellante hiervoor toestemming heeft gegeven.
4.4.
Appellante heeft haar standpunt in hoger beroep dat zij als gevolg van de combinatie van de aandoeningen waar zij aan lijdt meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen niet met medische gegevens onderbouwd. Er ontbreken dan ook objectief medische aanknopingspunten om haar in die opvatting te volgen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat gelet op de belastende aspecten in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden, zodat zij geschikt te achten is om de werkzaamheden verbonden aan deze functies te verrichten.
4.6.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. Veenstra

AP