ECLI:NL:CRVB:2015:4485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/4526 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WGA-vervolguitkering bij arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% en geschiktheid van geduide functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 16 juli 2014 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had zich op 27 oktober 2011 ziek gemeld als machine-operator vanwege hand- en polsklachten, later gevolgd door knie- en rugklachten. Het Uwv stelde op 25 oktober 2013 vast dat appellant recht had op een WGA-vervolguitkering bij een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Appellant was het niet eens met dit besluit en diende bezwaar in, dat door het Uwv ongegrond werd verklaard op 23 januari 2014.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig tot stand waren gekomen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellant en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsartsen onjuist te achten. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hield met zijn hand- en armklachten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat de FML juist was. De functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, waren medisch geschikt voor appellant. Het hoger beroep werd afgewezen en er werd geen schadevergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 december 2015.

Uitspraak

14/4526 WIA
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
16 juli 2014, 14/944 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A. van Ham, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft appellant medische stukken aan de Raad gezonden. Hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ham. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 27 oktober 2011 ziek gemeld voor zijn werk als machine-operator in verband met hand- en polsklachten. Nadien heeft appellant ook knie- en rugklachten gekregen.
1.2.
Bij besluit van 25 oktober 2013 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellant met ingang van 24 oktober 2013 op grond van de Wet WIA recht is ontstaan op een WGA-vervolguitkering bij een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Bij besluit van 23 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 oktober 2013, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid op rapporten van verzekeringsartsen mag baseren indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek gedaan, waarbij voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant. De rechtbank is voorts van oordeel dat inzichtelijk is gemotiveerd waarom de handklachten, de gevolgen van de klompvoet en het minder ontwikkelde rechterbeen geen aanleiding hebben gegeven voor het aannemen van meer beperkingen en dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen twijfel heeft doen rijzen aan het oordeel van de verzekeringsartsen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd - samengevat - dat zijn beperkingen zijn onderschat. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is met name onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen als gevolg van de hand- en armklachten. Appellant acht zich op grond daarvan niet in staat de ter bepaling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad acht de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen juist. Terecht is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig, of de conclusies daarvan onjuist, te achten.
4.2.
Van belang is dat de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het lichamelijk onderzoek aandacht hebben besteed aan de hand- en elleboogfunctie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt tot de conclusie dat de beperkingen passen bij de aard van de aandoeningen waar appellant aan lijdt. Er is rekening gehouden met een verminderde mogelijkheid tot duurbelasting van de handen en een verminderde knijp- en grijpkracht. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat de operatie aan de linkerhand, die enkele dagen na het onderzoek zou plaatsvinden, niet van belang is voor de beoordeling van de belastbaarheid per 24 oktober 2013, betekent niet dat met de klachten onvoldoende rekening is gehouden. Ook uit de in hoger beroep door appellant overgelegde medische stukken kan niet afgeleid worden dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hadden van de medische situatie op de in het geding zijnde datum. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op deze stukken terecht opgemerkt dat deze informatie geen nieuwe medische inzichten geeft ten opzichte van de al bekende informatie in het dossier.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML, zijn de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belasting in medisch opzicht geschikt voor appellant.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is er geen plaats voor het toekennen van schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. Veenstra

AP