ECLI:NL:CRVB:2015:4486

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/1526 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor loongerelateerde WGA-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA aan de orde is. Appellant, die zich met lichamelijke en psychische klachten ziek heeft gemeld, heeft in 2012 een aanvraag ingediend voor een uitkering. De verzekeringsarts heeft zijn beperkingen vastgesteld en de arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellant ongeschikt is voor zijn eigen werk, maar geschikt voor andere functies, waaronder die van productiemedewerker in de voedingsmiddelenindustrie. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten.

De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv berust op een deugdelijke medische grondslag, maar heeft het Uwv de gelegenheid gegeven om een gebrek in de arbeidskundige beoordeling te herstellen. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv dit gebrek heeft hersteld en dat de functie van productiemedewerker geschikt is voor appellant, ondanks de vastgestelde beperkingen. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald en nieuwe medische informatie ingediend ter ondersteuning van zijn argumenten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. De Raad onderschrijft de bevindingen van de verzekeringsartsen en concludeert dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de functie van productiemedewerker geschikt is voor appellant. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

14/1526 WIA
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 februari 2014, 13/1571 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Degelink hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 mei 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Degelink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als senior assistent manager bij [naam BV] voor 38 uur per week
.Hij heeft zich met ingang van 25 oktober 2010 met lichamelijke en psychische klachten ziek gemeld. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts appellant op 23 augustus 2012 onderzocht en de beperkingen vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 september 2012. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellant ongeschikt is voor het eigen werk, maar geschikt is voor passende functies op grond waarvan het verlies aan verdienvermogen is vastgesteld op 61,49%. Bij besluit van 27 september 2012 heeft het Uwv beslist dat voor appellant met ingang van 17 oktober 2012 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA.
1.2.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen omdat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische problemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting op 6 december 2012 bijgewoond en appellant onderzocht en heeft ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren aanvullende beperkingen in de FML van 31 januari 2013 opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 4 februari 2013 de eerder geselecteerde functies deels passend geacht en een andere functie bijgeselecteerd en vervolgens het verlies aan verdienvermogen vastgesteld op 62,47%. Bij beslissing op bezwaar van 5 februari 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 september 2012 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij tussenuitspraak van 5 december 2013 heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid berust op de functies productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (sbc-code 111172), inpakker (sbc-code 111190) en medewerker tuinbouw (sbc-code 111010) en dat in al deze functies signaleringen voorkomen die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 4 februari 2013 zijn toegelicht. Uit de omschrijving van de functie productiemedewerker voedingsmiddelen industrie blijkt dat in deze functie voor ongeveer één uur aan één van de deeltaken wordt gewerkt. Appellant is beperkt geacht op het vasthouden van de aandacht, hij kan zijn aandacht niet langer dan een half uur richten op één informatiebron. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nu onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze functie ondanks deze overschrijding toch geschikt zou zijn voor appellant. Het bestreden besluit berust volgens de rechtbank vooralsnog niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met de nadere motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 10 december 2013 het gebrek zoals genoemd in de tussenuitspraak heeft hersteld. De arbeidsdeskundige heeft voldoende uitgebreid gemotiveerd waarom de functie van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie voor appellant geschikt is, ondanks de overschrijding op het item vasthouden van aandacht. Daarbij acht de rechtbank van belang dat deze arbeidsdeskundige overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en zij samen tot de conclusie zijn gekomen dat deze functie voor appellant geschikt is. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Voorts heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij gelet op zijn klachten niet in staat is één van de geselecteerde functies te vervullen en dat hij zich volledig arbeidsongeschikt acht. Appellant kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit met de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 10 december 2013 hersteld is. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft hij de verklaring van de behandelend cognitief gedragstherapeut van GGZ inGeest van 2 mei 2014 ingezonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend sector kenbaar in de beoordeling meegewogen. De in beroep overlegde medische informatie geeft, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen aanleiding tot twijfel aan de vastgestelde beperkingen van appellant. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat in verband met de psychische klachten van appellant een groot aantal beperkingen op het gebied van het persoonlijk en sociaal functioneren in de FML is opgenomen, alsmede een urenbepering tot 20 uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 23 mei 2014 gereageerd op de inhoud van de brief en het verslag van 2 mei 2014 van de arts/cognitief gedragstherapeut en geconstateerd dat hiermee geen nieuwe medische feiten rond de datum in geding, zijnde 17 oktober 2012, naar voren zijn gekomen. De Raad onderschrijft dit oordeel.
4.2.
Wat betreft de medische geschiktheid van de geselecteerde functies spitst het hoger beroep zich toe op de geschiktheid van de functie productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat deze functie voor appellant geschikt is nu is vastgesteld dat er geen sprake is van een serie van aaneengesloten handelingen voor het maken van een product. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd vormt geen reden aan het oordeel van de rechtbank te twijfelen.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. Veenstra

AP