ECLI:NL:CRVB:2015:4554

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
14/5089 WWB e.v.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens gebrek aan medewerking aan huisbezoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 2 december 2013 een aanvraag voor bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Echter, de aanvraag werd afgewezen omdat de appellant niet heeft meegewerkt aan een huisbezoek dat was afgesproken op 18 februari 2014. De medewerkers van de gemeente Amsterdam konden de appellant niet aantreffen op het opgegeven adres, wat leidde tot twijfels over de juistheid van de verstrekte gegevens.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing van de bijstandsaanvraag ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij het gesprek voorafgaand aan het huisbezoek als onaangenaam had ervaren en daarom niet aanwezig was. Hij stelde dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek en dat hij recht had op bijstand naar de norm van 50% van het minimumloon, ongeacht zijn medewerking aan het huisbezoek.

De Raad oordeelde dat er wel degelijk een redelijke grond was voor het huisbezoek, gezien de verklaringen van de hoofdbewoonster van het opgegeven adres. De Raad bevestigde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de informatie op een andere manier kon worden geverifieerd. De beroepsgronden van de appellant werden verworpen, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de afwijzing van de bijstandsaanvraag werd gehandhaafd.

Uitspraak

14/5089 WWB, 14/5090 WWB
Datum uitspraak: 15 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 juli 2014, 14/2023 en 14/2641 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. Appellant is, met bericht vooraf, niet verschenen. Het college heeft zich, eveneens met bericht vooraf, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 2 december 2013 gemeld om bijstand aan te vragen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij de aanvraag heeft appellant opgegeven dat hij woont op het adres [adres] (opgegeven adres).
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de juistheid van de door appellant verstrekte gegevens over zijn woon- en leefsituatie heeft een handhavingsspecialist van de Dienst Werk en Inkomen, afdeling handhaving, van de gemeente Amsterdam (afdeling Handhaving) op
18 februari 2014 met appellant een gesprek gevoerd. Naar aanleiding van de door appellant tijdens dat gesprek afgelegde verklaring is met hem afgesproken dat later op de dag een huisbezoek zou worden afgelegd, namelijk tussen 10:30 en 11:00 uur. Het huisbezoek heeft geen doorgang kunnen vinden, doordat appellant op de afgesproken tijd niet op het opgegeven adres aanwezig was. De medewerkers van de afdeling Handhaving zijn ontvangen door de hoofdbewoonster. Zij heeft een verklaring afgelegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 19 februari 2014.
1.3.
Het college heeft, voor zover thans nog van belang, bij besluit van 21 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 juli 2014 (bestreden besluit), de bijstandsaanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek, waardoor het college niet beschikt over voldoende informatie om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover thans nog van belang, heeft de rechtbank het beroep gericht tegen het besluit van 28 juli 2014 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover deze het bestreden besluit betreft. Hij heeft aangevoerd dat hij het gesprek van 18 februari 2014 als onaangenaam heeft ervaren en daarom niet aanwezig was op het moment van het huisbezoek. Volgens appellant heeft hij voldoende meegewerkt aan het onderzoek naar de vaststelling van het recht op bijstand. Hij had in de gelegenheid moeten worden gesteld om alsnog zijn medewerking aan een huisbezoek te verlenen. Hij heeft tevens aangevoerd dat er geen redelijke grond aanwezig was voor het afleggen van een huisbezoek. Appellant heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij, bij het niet verlenen van medewerking aan een huisbezoek, ten minste recht heeft op bijstand naar de norm van 50% van het minimumloon. Tot slot heeft hij betoogd dat het aan hem was om een afweging te maken of hij zijn medewerking wilde verlenen of niet. Hij zou daarbij niet gedwongen moet worden om te kiezen tussen eerbiediging van zijn privacy en het recht op bijstand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 2 december 2013, de datum waarop appellant zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 21 februari 2014, de datum van het besluit op de aanvraag.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5146) vormt het samenstel van de artikelen 17, eerste en tweede lid, en 53a, tweede lid, van de WWB voor het bijstandverlenend orgaan een toereikende wettelijke grondslag voor het afleggen van een huisbezoek als middel ter controle en verificatie van door de betrokkene verstrekte of anderszins bekend geworden gegevens.
4.4.
Vast staat dat appellant niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek op 19 februari 2014. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2436) kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden (in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand) indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat.
4.5.
Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete en objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door de betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en deze niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.
4.6.
Anders dan appellant heeft betoogd bestond in dit geval een redelijke grond voor een huisbezoek. Appellant heeft op 18 februari 2014 verklaard dat hij regelmatig naar zijn familie in [gemeente] gaat, daar dan ook eet en af en toe blijft slapen. Over de wijze van bewoning van het opgegeven adres heeft appellant verklaard dat hij en de hoofdbewoonster niets samen doen en dat ieder zorgt voor zichzelf en dat hij alleen zijn eigen kamer schoonmaakt. De hoofdbewoonster heeft op 18 februari 2014 verklaard dat appellant de afgelopen drie weken slechts ongeveer drie dagen per week op het opgegeven adres heeft geslapen omdat zij wegens ziekte niemand om zich heen verdroeg, en in december 2013 elke nacht. Verder heeft zij verklaard dat zij in december 2013 drie tot vier dagen per week samen aten, dat appellant of zij dan de boodschappen haalde en dat zij die samen nuttigden. Met betrekking tot het huishouden heeft zij verklaard dat appellant regelmatig de woning stofzuigt de ramen lapt en de badkamer en het toilet schoonmaakt en ook dingen voor haar in huis repareert. Zij doet zijn was als zij die van haar zelf doet, waarna hij de was uit de machine haalt en opvouwt. Hij heeft haar verzorgd toen zij ziek was, leent haar auto en zij betaalt veel voor hem. Op grond van de verklaring van de hoofdbewoonster heeft het college redelijkerwijs kunnen twijfelen aan de juistheid en de volledigheid van de door de appellant verstrekte gegevens over zijn woon- en leefsituatie. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem verstrekte informatie op andere effectieve en voor hem minder ingrijpende wijze kon worden geverifieerd dan door middel van een huisbezoek. De beroepsgrond dat het college met het huisbezoek een ongerechtvaardigde inbreuk zou maken op het recht op eerbiediging van zijn privacy slaagt dan ook niet. De enkele omstandigheid dat appellant het daaraan voorafgaande gesprek als onaangenaam heeft ervaren leidt niet tot een ander oordeel.
4.7.
Het betoog van appellant dat het college gehouden was om een nieuwe afspraak voor een huisbezoek te maken, om appellant in de gelegenheid te stellen alsnog daaraan zijn medewerking te verlenen, slaagt niet. De opvatting van appellant ter zake strookt niet met de uit 4.2 volgende bewijslastverdeling.
4.8.
De beroepsgrond dat appellant bij weigering van zijn medewerking aan een huisbezoek ten minste recht had op bijstand naar de norm van 50% van het minimumloon vindt geen steun in het recht en slaagt daarom niet. De beroepsgrond dat appellant ten onrechte is gedwongen een keuze te maken tussen de eerbiediging van zijn privacy en het recht op bijstand slaagt gelet op wat onder 4.6 is overwogen evenmin.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) P.C. de Wit

HD