ECLI:NL:CRVB:2015:4555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
15/672 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsaanvraag en bewijsvoering van uitstelverzoek

In deze zaak heeft appellante op 3 december 2013 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft appellante verzocht om voor 16 december 2013 bepaalde stukken aan te leveren, maar appellante heeft hier niet op gereageerd. Na een tweede verzoek op 18 december 2013, waarbij appellante werd gewezen op de gevolgen van het niet tijdig aanleveren van gegevens, heeft het college op 8 januari 2014 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen omdat appellante niet alle benodigde gegevens had verstrekt. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd op 1 april 2014 ongegrond verklaard.

Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en aangevoerd dat zij op 28 december 2013 per e-mail om uitstel heeft verzocht voor het inleveren van de gevraagde stukken. Het college ontkende echter de ontvangst van deze e-mail. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar e-mail het college heeft bereikt, aangezien het afschrift van de e-mail niet leesbaar was en er geen ontvangst- of leesbevestiging was overgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat het risico van een niet-ontvangen e-mail voor rekening van appellante komt.

De Raad heeft verder overwogen dat het college niet verplicht was om het onderzoek naar de ontvangst van de e-mail in het bestreden besluit te vermelden en dat de vernietiging van eerder ontvangen e-mails het college niet kan worden tegengeworpen. De beroepsgrond van appellante dat het college haar aanvraag niet buiten behandeling had mogen stellen, omdat zij tijdens de bezwaarprocedure alsnog gegevens had overgelegd, werd eveneens verworpen. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

15/672 WWB
Datum uitspraak: 15 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 december 2014, 14/3169 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.S. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Mr. N. Roos heeft zich als opvolgend advocaat voor appellante gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door T.M.R. van Weissenbruch, die voor mr. Roos is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Dinç.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 3 december 2013 bijstand aangevraagd ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Om de aanvraag te kunnen beoordelen heeft het college appellante bij brief van
5 december 2013 verzocht om vóór 16 december 2013 de in die brief vermelde stukken te verstrekken, hetzij door deze in te leveren op het bezoekadres van de gemeente, hetzij door deze op te sturen naar dat adres dan wel naar het postadres van de gemeente. Appellante heeft geen gehoor gegeven aan dit verzoek.
1.3.
Bij brief van 18 december 2013 heeft het college appellante nogmaals in de gelegenheid gesteld, nu tot 1 januari 2014, om de gevraagde gegevens in te leveren. Appellante is er in die brief op gewezen dat als zij niet tijdig zou reageren of niet alle gevraagde gegevens zou inleveren, haar aanvraag niet in behandeling zou worden genomen. Tevens is appellante erop gewezen dat zij om uitstel kon verzoeken als zij niet in staat zou zijn binnen de gestelde termijn alle stukken bij het college in te dienen.
1.4.
Het college heeft bij besluit van 8 januari 2014 de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen op de grond dat appellante binnen de daartoe gestelde termijn niet alle gegevens had verstrekt die voor de beslissing op de aanvraag nodig waren.
1.5.
Bij besluit van 1 april 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 januari 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het college het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante niet alle door het college gevraagde gegevens binnen de gegeven hersteltermijn, die liep tot 1 januari 2014, heeft verstrekt.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat zij bij e-mail van 28 december 2013 om uitstel heeft verzocht voor het inleveren van een deel van de opgevraagde stukken. Het college heeft de ontvangst van die e-mail ontkend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellante bij de door haar bedoelde e-mail van 28 december 2013 om verlenging van de hersteltermijn heeft verzocht.
4.4.
Het feit dat een e-mail de geadresseerde niet of niet volledig bereikt komt in beginsel voor rekening en risico van de verzender. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op 28 december 2013 per e-mail om uitstel heeft verzocht. Op het door appellante in bezwaar overgelegde afschrift van de door haar bedoelde e-mail is de adressant niet leesbaar. De oorzaak daarvan komt voor risico van appellante. Appellante heeft ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt dat haar e-mail het college heeft bereikt, bijvoorbeeld door het overleggen van een ontvangst- of leesbevestiging dan wel van een bevestiging van de verzending uit haar e-mailaccount. De enkele, door appellante gestelde, omstandigheid dat zij na de verzending van de e-mail geen foutmelding heeft ontvangen, is onvoldoende om de ontvangst door het college van die e-mail aannemelijk te achten. De beroepsgrond dat appellante aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij de door haar bedoelde e-mail om uitstel heeft verzocht slaagt dan ook niet.
4.5.
Niet meer in geschil is dat het college, zoals ter hoorzitting in de bezwaarprocedure was toegezegd, nader onderzoek heeft uitgevoerd naar de ontvangst van de door appellante bedoelde e-mail. Uit het onderzoek kwam naar voren dat op 28 maart 2013 alle in december 2013 binnengekomen e-mails reeds waren vernietigd. Anders dan appellante heeft aangevoerd was het college niet gehouden dat onderzoek in het bestreden besluit te vermelden. Voorts slaagt het betoog van appellante dat het college ontvangen e-mails langer dan drie maanden behoort te bewaren niet. De vernietiging van in het verleden ontvangen e-mails kan het college te minder worden tegengeworpen, nu appellant zelf onvoldoende aanknopingspunten heeft geboden om de succesvolle verzending van haar e-mail aannemelijk te achten. De beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en met het motiveringsbeginsel slaagt daarom niet.
4.6.
Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat het college haar aanvraag niet buiten behandeling had mogen stellen, omdat zij tijdens de bezwaarprocedure alle (nog ontbrekende) gegevens heeft overgelegd. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De aard en inhoud van een primair besluit tot het buiten behandeling laten van een aanvraag om bijstand brengt mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan zou moeten worden aangenomen dat belanghebbende redelijkerwijs niet in staat is geweest om ter zake informatie binnen de gestelde termijn te verstrekken. Hiervan is in het geval van appellante niet gebleken.
4.7.
Nu appellante niet binnen de daartoe gestelde termijn de door het college opgevraagde stukken heeft ingediend en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig om uitstel heeft verzocht, was het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellante buiten behandeling te stellen. De omstandigheden die appellante heeft aangevoerd geven geen grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.8.
Uit wat onder 4.1. tot en met 4.7. is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) P.C. de Wit

HD