ECLI:NL:CRVB:2015:4609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
14-4281 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WUBO-uitkering en voorzieningen voor huishoudelijke hulp en sociale contacten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen de appellanten, laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Het betreft een beroep tegen het besluit van verweerder van 4 juli 2014, waarin de aanvraag om een WUBO-uitkering werd afgewezen. De betrokkene, die op 22 november 2015 is overleden, had verzocht om toekenning van voorzieningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad erkende betrokkene op grond van psychische invaliditeit als burger-oorlogsslachtoffer, maar weigerde de gevraagde periodieke uitkering en voorzieningen voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp en voor het onderhouden van sociale contacten.

De Raad oordeelde dat de aanvraag voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp was afgewezen omdat betrokkene in staat was lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad stelde vast dat de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs A.J. Maas en R.J. Roelofs bevestigden dat betrokkene geen noodzaak had voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp. Daarnaast werd de aanvraag voor een voorziening voor het onderhouden van sociale contacten afgewezen, omdat betrokkene geen beperkingen ondervond in het gebruik van het openbaar vervoer. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/4281 WUBO
Datum uitspraak: 17 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellanten] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens [betrokkene] (overleden op 22 november 2015, hierna: betrokkene) heeft
mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
4 juli 2014, kenmerk BZ01698394 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2015. Daar is namens betrokkene verschenen mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1. Bij hernieuwde aanvraag van juli 2013 heeft betrokkene verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 20 november 2013. Naar aanleiding van het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit betrokkene op grond van psychische invaliditeit alsnog erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Verweerder blijft wel van oordeel dat de lichamelijke klachten van betrokkene niet in verband staan met het aanvaarde oorlogsgeweld en duidelijk andere oorzaken hebben. Betrokkene is met ingang van 1 juli 2013 in aanmerking gebracht voor de toeslag ter verbetering van haar levensomstandigheden, een garantie-uitkering, een vergoeding voor één dagdeel huishoudelijke hulp per week en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. De gevraagde periodieke uitkering is afgewezen evenals de gevraagde voorzieningen voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp per week en voor het onderhouden van sociale contacten.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Het beroep van betrokkene is gericht tegen het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij heeft geweigerd haar in aanmerking te brengen voor een voorziening voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp en een voorziening voor het onderhouden van sociale contacten.
huishoudelijke hulp
2.2.1.
Verweerder heeft de aanvraag voor een voorziening van meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp afgewezen op de grond dat betrokkene noch op grond van haar psychische klachten noch op grond van haar lichamelijke klachten is aangewezen op meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp. In dat verband heeft verweerder overwogen dat uit de aanwezige gegevens is gebleken dat betrokkene in staat was lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
2.2.2.
Verweerder hanteert, voor zover hier van belang, het beleid dat aan een persoon van
zeventig jaar of ouder, zoals betrokkene ten tijde in geding, een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan worden toegekend indien hij of zij op grond van het totaal van de medische beperkingen - zowel causale als niet-causale - niet meer in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Een voorziening voor acht uur huishoudelijke hulp per week kan ook worden toegekend indien sprake is van causale psychische aandoeningen in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. De Raad heeft dit beleid al meermalen onderschreven (bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3688).
2.2.3.
Naar aanleiding van de aanvraag is betrokkene onderzocht door de geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts. Hij concludeerde dat betrokkene in de huishouding de lichte werkzaamheden in principe zelf kan doen. In bezwaar zijn de resultaten van het in het kader van de Algemene oorlogsongevallenregeling door de arts G.J. Laatsch verrichte onderzoek voor verweerder aanleiding geweest betrokkene opnieuw te laten onderzoeken, ditmaal door de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts. Roelofs concludeerde dat er professionele huishoudelijke hulp is van de Thuiszorg en dat betrokkene de lichte werkzaamheden zelf nog wel kan doen.
2.2.4.
De Raad ziet geen grond om anders te oordelen. Niet is gebleken dat er bij betrokkene als gevolg van de psychische klachten sprake was van zelfverwaarlozing of chaotisch gedrag. Verder beschrijft met name Roelofs in zijn rapport dat betrokkene nog in staat is dingen op te ruimen, zij de w.c. kan schoonmaken, zelf een kleine afwas doet, kan afstoffen en kleine boodschappen doet. Anders dan namens betrokkene is betoogd kan het rapport van Laatsch niet tot een ander oordeel leiden. Laatsch stelt weliswaar dat betrokkene geen substantiële bijdrage in het huishouden kan leveren, maar dat houdt niet in dat het voor haar onmogelijk was om (de lichte) huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp bestond ten tijde in geding dan ook geen noodzaak.
vervoer voor sociale contacten
2.3.1.
Verweerder heeft geweigerd betrokkene in aanmerking te brengen voor een voorziening voor het onderhouden van sociale contacten. Dit op de grond dat zij noch op grond van haar psychische klachten noch op grond van haar lichamelijke klachten beperkingen ondervindt in het gebruik voor het openbaar vervoer.
2.3.2.
Verweerder hanteert het beleid om pas over te gaan tot toekenning van een vergoeding voor het onderhouden van sociale contacten indien de betrokkene op grond van causale aandoeningen niet met het openbaar vervoer (bus, metro, tram en trein) kan reizen of uitsluitend met begeleiding van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Is de betrokkene
zeventig jaar of ouder en er is sprake van beperkingen op grond van causale aandoeningen, dan is ook toekenning mogelijk op grond van niet-causale aandoeningen.
2.3.3.
Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt berust op de adviezen van Maas en Roelofs die, zoals vermeld onder 2.2.3, betrokkene hebben onderzocht. Maas gaf aan dat betrokkene wekelijks met de tram naar de visboer ging in de [straat] en geregeld voor haar ziekenhuisafspraken met de tram reisde. Dit blijkt ook uit het rapport van Roelofs. Hij gaf daarbij aan dat betrokkene gebruik kon maken van het openbaar vervoer, mits de eindbestemming niet te ver van de tramhalte lag. In de medische gegevens zijn geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat betrokkene alleen onder begeleiding met het openbaar vervoer kon reizen. Anders dan namens betrokkene is betoogd, kan uit de geringe loopafstand van betrokkene, de korte tramritjes en de noodzaak van een eindbestemming die niet al te ver lag van de tramhalte, niet worden geconcludeerd dat zij alleen onder begeleiding kon reizen. De melding van de huisarts in zijn brief van 11 februari 2014 dat betrokkene nauwelijks tot niet meer de deur uitkomt neemt niet weg dat betrokkene met de tram kon reizen. Dit alles brengt mee dat betrokkene niet in aanmerking kwam voor een voorziening voor het onderhouden van sociale contacten.
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD