ECLI:NL:CRVB:2015:4610
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om AOR-uitkering wegens gebrek aan bewijs van oorlogscalamiteiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2015 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om een uitkering op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De appellant, geboren in 1946 in het voormalig Nederlands-Indië, had in december 2013 een aanvraag ingediend voor toekenning van AOR-voorzieningen. De Pensioen- en Uitkeringsraad, als verweerder, had de aanvraag op 18 juli 2014 afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de appellant calamiteiten in de zin van de AOR had meegemaakt. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 18 november 2014 bevestigd.
De Raad oordeelde dat de slechte voedselsituatie van de appellant en zijn moeder tijdens de oorlog niet kan worden aangemerkt als een oorlogscalamiteit volgens de AOR. De appellant stelde dat de slechte voedselsituatie van zijn moeder tijdens haar internering had geleid tot een jodiumtekort, wat op hem als ongeboren kind invloed had gehad. De Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden niet onder de AOR vallen, omdat het moet gaan om persoonlijke oorlogsgebeurtenissen. De slechte voedselsituatie was een algemene oorlogsomstandigheid die niet specifiek aan de appellant kan worden toegeschreven.
De Raad concludeerde dat de appellant niet kan worden aangemerkt als slachtoffer van oorlogsgeweld in de zin van de AOR, en dat hij derhalve geen aanspraak kan maken op de AOR-voorzieningen. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit werd in stand gehouden.