ECLI:NL:CRVB:2015:4611
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling en de invloed van andere inkomsten op de AOR-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2015 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant, geboren in 1931 in het voormalig Nederlands-Indië, was bij besluit van 2 oktober 2013 aangemerkt als oorlogsslachtoffer en kreeg een invaliditeitsuitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) met ingang van 1 oktober 2012. Echter, bij besluit van 20 januari 2014 werd aan appellant meegedeeld dat zijn AOR-uitkering niet tot uitbetaling zou komen, omdat zijn overige inkomsten, waaronder pensioenaanspraken van het ABP en SPF-beheer, hoger waren dan de AOR-uitkering. Dit besluit werd bestreden door appellant, die vond dat het onredelijk was dat zijn neveninkomsten in mindering werden gebracht op de AOR-uitkering, gezien de omstandigheden van zijn oorlogsleed.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat artikel 21 van de AOR dwingend voorschrijft dat andere inkomsten in mindering moeten worden gebracht op de AOR-uitkering. De Raad benadrukte dat deze regeling inkomensafhankelijk is en niet bedoeld is als compensatie voor het ondervonden leed. De argumenten van appellant werden verworpen, en de Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.