ECLI:NL:CRVB:2015:4654
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-vervolguitkering en de zorgvuldigheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-vervolguitkering van appellant, die zich op 28 juni 2011 ziek meldde met acute lage rugklachten, later vergezeld door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na onderzoek vastgesteld dat appellant met ingang van 25 juni 2013 recht had op een WGA-vervolguitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 55,97%. Na bezwaar van appellant tegen dit besluit, heeft het Uwv in een beslissing op bezwaar van 29 oktober 2013 het bezwaar ongegrond verklaard en de uitkering beëindigd per 29 december 2013, omdat appellant in staat werd geacht om met gangbare arbeid een inkomen te verdienen.
De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onvoldoende zorgvuldig was en dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft rapporten overgelegd van een neurochirurg en een psycholoog ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. De Raad concludeert dat appellant, met inachtneming van zijn beperkingen, in staat is de werkzaamheden te verrichten die aan de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn verbonden. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.