ECLI:NL:CRVB:2015:4704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake rechtmatigheid WIA-uitkering en terugvordering door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die eerder werkzaam was als verzekeringsadviseur, had zich op 22 augustus 2011 ziek gemeld na een myocardinfarct en een bypassoperatie. Het Uwv had vastgesteld dat appellant recht had op een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA met ingang van 19 augustus 2013, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, wat leidde tot een ongegrondverklaring van zijn bezwaar door het Uwv.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand had gelaten en dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek had verricht. Hij betoogde dat zijn gezondheidssituatie niet correct was beoordeeld en dat de rechtbank de geselecteerde voorbeeldfuncties niet geschikt had mogen achten, gezien zijn rolstoelgebruik.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek had verricht. De Raad bevestigde dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de belastbaarheid van appellant juist weergeven. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de voor appellant vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, zonder proceskostenveroordeling.