ECLI:NL:CRVB:2015:4742

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/4615 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag voor dak- en thuisloze op basis van onvoldoende bewijs van zwervend bestaan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellante had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij zij stelde dak- en thuisloos te zijn. De rechtbank had de aanvraag van appellante eerder afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd dat zij een zwervend bestaan leidde. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij ten tijde van de aanvraag daadwerkelijk dakloos was. De Raad baseerde zich op de verklaringen van appellante zelf, waarin zij aangaf op verschillende adressen in de gemeente Hoorn te verblijven, en op het feit dat zij geen verifieerbare feiten had aangedragen die haar claim van dakloosheid konden ondersteunen. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aan te tonen dat zij in aanmerking kwam voor bijstand als dak- en thuisloze, maar dat zij hierin niet was geslaagd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/4615 WWB
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
7 juli 2014, 14/1045 en 14/1216 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.F.M. Deijkers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Voor appellante is verschenen mr. Deijkers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.R. Ooievaar en W.T.M. Schwering.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 19 november 2013 bij het Uwv Werkbedrijf gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 3 december 2012 heeft appellante de aanvraag ingediend bij de gemeente Stede Broec. Op het aanvraagformulier heeft zij vermeld geen vaste woon- en verblijfplaats te hebben. Zij heeft een postadres bij het Leger des Heils in Bovenkarspel (gemeente Stede Broec), maar verblijft op verschillende adressen in de gemeente Hoorn. Bij brief van 4 december 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec appellante meegedeeld dat zij jegens deze gemeente geen aanspraak kan maken op bijstand, nu zij feitelijk verblijft in de gemeente Hoorn. De aanvraag van appellante is op 4 december 2013 doorgezonden naar de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Hoorn.
1.2.
Op 18 december 2013 heeft appellante zich gemeld bij de gemeente Hoorn voor het aanvragen van een briefadres bij de gemeente. De aanvraag om inschrijving op het briefadres van de gemeente is afgewezen, omdat appellante, naar zij heeft verklaard, het adres van een vriend aan [het adres 1] te [woonplaats] als postadres kan gebruiken.
1.3.
Op 14 januari 2014 heeft appellante zich tot de gemeente Hoorn gewend en een verzoek ingediend om met een briefadres ingeschreven te worden in de basisregistratie personen (BRP) op het [het adres 1] te [woonplaats]. Bij dit verzoek heeft appellante vermeld afwisselend te verblijven op drie adressen in de gemeente Hoorn. Bij besluit van 29 januari 2014 heeft het college het verzoek afgewezen op de grond dat appellante beschikt over een woonadres en dat slechts bij het ontbreken van een woonadres op aangifte een briefadres in de BRP kan worden opgenomen.
1.4.
In het kader van de afhandeling van de aanvraag om bijstand heeft het college de gegevens in de BRP geraadpleegd. Hieruit blijkt dat appellante - in ieder geval op 27 februari 2014 - nog staat ingeschreven op het postadres van het Leger des Heils in Stede Broec. Uit telefonisch contact met een medewerker van het Leger des Heils is gebleken dat appellante geruime tijd haar post niet had opgehaald, maar recent is verschenen om haar post op te halen. Voorts is uit onderzoek gebleken dat appellante zich na de afwijzing van het verzoek om inschrijving met een briefadres niet meer gemeld bij de gemeente Hoorn en evenmin nadere informatie heeft verstrekt over haar verblijfadressen.
1.5.
Bij besluit van 6 maart 2014 heeft het college de aanvraag om bijstand voor de kosten van levensonderhoud voor een dak- en thuisloze afgewezen op de grond dat appellante onvolledige inlichtingen heeft verschaft over haar woon- of verblijfplaats, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.6.
Bij besluit van 19 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 maart 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het college de aanvraag van appellante ten onrechte heeft aangemerkt als een aanvraag om bijstand voor een dak- of thuisloze. Niet gebleken is dat appellante anders dan een reguliere aanvraag om bijstand heeft willen indienen. Appellante heeft echter ten tijde van de aanvraag en ook daarna onvoldoende duidelijkheid verschaft over haar feitelijke verblijfplaats, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag van appellante om bijstand ten onrechte heeft aangemerkt als een aanvraag om bijstand voor een dak- en thuisloze. Zij bestrijdt dat zij reguliere bijstand op grond van de WWB heeft willen aanvragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij voor het hier van belang zijnde wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 19 november 2013 tot en met 6 maart 2014.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD3393) moeten de daklozen die een zwervend bestaan leiden worden gerekend tot de doelgroep van de wettelijke regeling voor adreslozen en is voor de beoordeling van het recht op bijstand van de adresloze de feitelijke woon- en leefsituatie van de betrokkene van doorslaggevend belang. Aangezien het hier gaat om een besluit op aanvraag, was het aan appellante om aannemelijk te maken dat zij een zwervend bestaan leidde.
4.3.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ten tijde van de aanvraag om bijstand geen vaste woon- of verblijfplaats had en op verschillende locaties in de gemeente Hoorn verbleef. Gelet op deze omstandigheden heeft zij een aanvraag om bijstand voor een dak- en thuisloze ingediend. Zij benadrukt dat zij belang had bij de beoordeling van de aanvraag in het kader van de regeling voor dak- en thuisloze en niet bij een reguliere aanvraag op grond van de WWB.
4.4.
Uit het door appellante bij de gemeente Stede Broec ingediende aanvraagformulier blijkt niet dat appellante expliciet een aanvraag om bijstand voor een dak- en thuisloze heeft ingediend. Zij heeft haar woonsituatie weliswaar omschreven als zonder vaste woon/verblijfplaats maar heeft op datzelfde formulier toegelicht dat zij op verschillende adressen binnen de gemeente Hoorn verblijft. Voorts heeft appellante bij het op 14 januari 2014 bij de gemeente Hoorn ingediende verzoek om een briefadres vermeld dat zij op drie verschillende adressen in de gemeente Hoorn verblijft. Zij kon dan ook beschikken over verblijfadressen en adressen waar zij haar spullen kon onderbrengen. Dat zij zich op die adressen, naar zij heeft gesteld, niet kon laten inschrijven in de BRP, maakt dat niet anders. Appellante heeft niet aan de hand van verifieerbare feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde van de aanvraag een zwervend bestaan leidde en als zodanig in aanmerking wenste te komen voor bijstand als dak- en thuisloze. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank blijkt dat de gemachtigde van appellante in de beroepsprocedure nadrukkelijk heeft verklaard dat appellante geen zwervend bestaan leidt, op verschillende adressen in de gemeente Hoorn verblijft en erop heeft gewezen dat de aanvraag moet worden aangemerkt als een reguliere aanvraag om bijstand. Gelet hierop slaagt de aangevoerde beroepsgrond niet.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) P.C. de Wit

HD