ECLI:NL:CRVB:2015:4762
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als horecamedewerker werkte, had zich op 4 juli 2011 ziek gemeld vanwege klachten aan zijn rechterbeen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2013 vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en hem daarom geen WIA-uitkering toekende. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen, zowel fysiek als mentaal. Hij stelde dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies uit te voeren, omdat zelfs de minste beweging hevige pijn veroorzaakte. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak de gronden van de appellant verworpen, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze beslissing nu bevestigd.
De Raad oordeelde dat de gronden van de appellant in hoger beroep voornamelijk een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten. De rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, die de medische en arbeidskundige aspecten van de zaak beoordeelden, werden als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor de appellant, en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.