In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onvoldoende rekening had gehouden met haar medische klachten, waaronder beenklachten, rugklachten, longklachten, hoofdpijnklachten en ernstige depressieve klachten. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellante met ingang van 12 oktober 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had dit besluit niet herzien ondanks nieuwe medische informatie die na de oorspronkelijke beslissing was verkregen.
De Centrale Raad heeft geoordeeld dat het Uwv de herbeoordeling op een zorgvuldige wijze heeft uitgevoerd en dat de medische beoordeling niet onjuist is. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling door het Uwv zorgvuldig was verricht en dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen van appellante inzichtelijk waren onderbouwd. De Raad heeft vastgesteld dat de nieuwe medische feiten, zoals de informatie van de huisarts, niet hebben geleid tot een andere uitkomst dan het eerdere besluit van 6 oktober 2011.
De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.960,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen in het kader van de Wet WIA en de noodzaak voor appellanten om hun standpunten met voldoende medische onderbouwing te onderbouwen.