ECLI:NL:CRVB:2015:4811
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die tot 31 maart 2011 als algemeen medewerker werkte, had zich op 4 april 2011 ziek gemeld vanwege knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 1 april 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn knieklachten, rugklachten en psychische klachten hem belemmerden in het uitvoeren van de geselecteerde functies. Hij betwistte de geschiktheid van de functies die het Uwv had geselecteerd en stelde dat deze niet passend waren in medisch opzicht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waaruit bleek dat er nauwelijks relevante afwijkingen waren aan de rechterknie en dat de linkerknie wel een relevante afwijking vertoonde, maar niet voldoende om arbeidsongeschiktheid vast te stellen. De Raad concludeerde dat appellant geen onderbouwd medisch oordeel had gepresenteerd dat de juistheid van het standpunt van het Uwv in twijfel trok. De hoger beroepsgronden waren voornamelijk herhalingen van eerdere argumenten en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.