ECLI:NL:CRVB:2015:4812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
14-3642 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een WIA-uitkering ontvangt. Appellant, die sinds 4 december 2007 een uitkering ontvangt, heeft in 2012 gemeld dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd. Het Uwv heeft zijn verzoek om verhoging van de WIA-uitkering afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat zijn beperkingen zijn onderschat, beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor verdergaande beperkingen dan die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 juni 2013 zijn opgenomen. De Raad onderschrijft de bevindingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die heeft aangetoond dat de geselecteerde functies voor appellant passend zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van diploma-eisen en de noodzaak om aan te tonen dat opgedane kennis gelijkwaardig is aan de vereiste diploma's.

Uitspraak

14/3642 WIA
Datum uitspraak: 14 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
27 mei 2014, 13/2851 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Aanen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als boormeester, ontvangt met ingang van 4 december 2007 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 57%. Op 9 december 2012 heeft appellant bij het Uwv gemeld dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd als gevolg van evenwichtsstoornissen en duizeligheidsklachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 25 maart 2013 het verzoek van appellant om de WIA-uitkering te verhogen, afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 17 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 maart 2013, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de medische beperkingen, zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 juni 2013, voor appellant niet juist zijn vastgesteld. Gelet op de beschikbare stukken en de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is naar het oordeel van de rechtbank op genoegzame wijze inzichtelijk gemaakt waarom de geselecteerde functies voor appellant passend worden geacht.
3.1.
Appellant kan zich niet met de uitspraak verenigen en heeft hiertoe in hoger beroep naar voren gebracht dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat zijn rechterevenwichtsorgaan vrijwel volledig was uitgevallen. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat, heeft appellant informatie ingezonden van KNO-arts A. Hesselink van 10 november 2014. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de geselecteerde functies niet passend zijn, heeft appellant rapporten van 23 februari 2015 en
18 september 2015 van arbeidsdeskundige J. Kijvekamp in geding gebracht. In deze rapporten is de conclusie neergelegd dat vier van de geduide functies te weten productiemedewerker industrie, wikkelaar, calculateur en inpakker niet geschikt zijn voor appellant en dat de functie machinebediende een nadere toelichting van de arbeidsdeskundig analist van het Uwv behoeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan de in de FML van 5 juni 2013 al opgenomen beperkingen. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juni 2013 en 7 november 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 22 oktober 2015 nog gereageerd op de brief van Hesselink van 10 november 2014 en gesteld dat, omdat appellant bekend was met draaiduizeligheid, hiervoor in de FML van 5 juni 2013 al beperkingen zijn opgenomen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel over de juistheid van de medische beperkingen van appellant in de FML. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
4.2.
Ook is de Raad van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op overtuigende wijze uiteen heeft gezet dat in vier van de geselecteerde functies geen sprake is van overschrijding van appellants belastbaarheid. De Raad wijst hierbij naar de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 16 april 2015. In dat rapport wordt toegelicht dat de functie inpakker niet kan worden gehandhaafd en, gevoegd bij de rapporten van 5 juli 2013 en 13 september 2013, inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat de vier resterende functies wel in voldoende mate aansluiten bij de krachten en bekwaamheden van appellant, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid geen wijziging behoeft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gesteld dat niet ter discussie staat dat appellant beperkt is voor tillen en dat na overleg met de arbeidskundig analist in de functie productie medewerker industrie (SBC-code111180) de totale belastbaarheid van appellant op het aspect frequent lichte voorwerpen hanteren niet wordt overschreden. Omdat de frequentie van het tillen/dragen in deze functie aanmerkelijk lager is dan volgens de FML is toegestaan, namelijk 60 in plaats van 300 maal per uur, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het hanteren van lasten tot aan de bovengrens van het toegestane gewicht terecht akkoord geacht. Ook overigens is uit de door appellant verstrekte informatie van de door hem ingeschakelde arbeidsdeskundige Kijvekamp niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NLCRVB:2015:1530) kan een functie waarvoor een diploma-eis wordt gesteld niet aan een verzekerde worden opgedragen indien die verzekerde niet beschikt over het vereiste (of een daarmee ten minste gelijk te stellen) diploma. De Raad heeft daarbij overwogen dat een strikte diploma-eis niet kan worden gecompenseerd door een (andere) opleiding al dan niet aangevuld met een door de betrokken arbeidsdeskundige van belang geachte praktische ervaring. De Raad heeft hieraan toegevoegd dat onder omstandigheden aan een diploma-eis kan worden voldaan indien de verzekerde een opleiding heeft gevolgd die in het verlengde ligt van de opleiding waarvoor een diploma wordt verlangd en die opleiding weliswaar niet met een diploma heeft afgesloten, maar daarin wel geacht kan worden een zodanige kennis te hebben opgedaan dat de opleiding met de gestelde diploma-eis gelijk kan worden gesteld. Tot een dergelijke gelijkstelling kan echter niet lichtvaardig worden geconcludeerd. Daarbij speelt een rol dat een diploma slechts wordt behaald nadat aan een algemeen geldende toets wordt voldaan, wat niet geldt voor een voortijdig afgebroken opleiding. De Raad heeft er hierbij op gewezen dat in onderwijskundig opzicht dient te zijn aangetoond en daarmee boven twijfel verheven dient te zijn, dat de opgedane kennis ten minste gelijk is aan die welke benodigd is voor het behalen van het voor de functie vereiste diploma.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant niet beschikt over het voor de vervulling van de functie van cadcal medewerker vereiste diploma middelbaar beroepsonderwijs (mbo) niveau 3 richting werktuigbouwkunde of elektrotechniek-Kenteq. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 16 april 2015 inzichtelijk toegelicht dat appellant over een diploma MTS werktuigbouw beschikt en dat appellant daarna 34 jaar heeft gewerkt in verschillende functies in zijn eigen vakgebied en op zijn eigen niveau. Appellant heeft in die periode meerdere bedrijfscursussen en bedrijfsopleidingen gevolgd en daarmee zijn niveau op peil gehouden. Ervaring in deze functie wordt door de werkgever niet gevraagd. In wat appellant naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen grond voor het oordeel om ten aanzien van de functie cadcal medewerker appellants verworven hogere diploma’s niet ten minste gelijk te achten aan het voor die functie vereiste diploma mbo-niveau 3.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP