ECLI:NL:CRVB:2015:4813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
14-3407 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 2005 arbeidsongeschikt is door pulmonale siderose, heeft in 2012 gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd en dat hij recht heeft op een vervolguitkering op grond van de Wet WIA. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet adequaat rekening houdt met zijn beperkingen, met name door zijn energieklachten. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat uit de overgelegde rapporten niet blijkt dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants beperkingen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om een medisch deskundige te benoemen en dat het laatst verrichte aangepaste werk van appellant nog steeds passend is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/3407 WIA
Datum uitspraak: 14 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
7 mei 2014, 12/3202 en 13/123 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. M.J. Klinkert, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 26 september 2005 wegens pulmonale siderose uitgevallen voor zijn werkzaamheden als CO2-lasser bij zijn werkgever [S.]. Hij heeft vanaf oktober 2006 gedeeltelijk hervat in aangepast werk bij [S.]. Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf 24 september 2007 recht heeft op loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van zijn arbeidsongeschiktheid op basis van een praktische schatting 50% is.
1.2.
Bij besluit van 25 augustus 2010 is bepaald dat de loongerelateerde uitkering op
24 september 2010 eindigt. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van
24 september 2010 recht heeft op een vervolguitkering op grond van de Wet WIA.
1.3.
Appellant heeft op 21 februari 2012 door middel van een formulier “Melden van verslechterde gezondheid” gemeld dat hij met ingang van 21 juli 2011 minder is gaan werken en dat hij zich met ingang van 21 februari 2012 volledig arbeidsongeschikt acht. Naar aanleiding van deze melding heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant onderzocht op zijn spreekuur. Deze arts vermeldt in zijn rapport van 17 april 2012 dat appellant is onderzocht bij het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen, waarbij omstreeks juli 2011 een sterk verhoogd ferritinegehalte is vastgesteld met ijzerstapeling in de lever. Appellant heeft naast klachten van vermoeidheid, kortademigheid en krachteloosheid, nu ook klachten van zijn rechterhand, misselijkheid en geling of grauwheid van zijn huid en een sterk verhoogd ferritine gehalte met ijzerstapeling in de lever waarvoor hij met aderlating wordt behandeld. De ijzerstapeling in de lever is volgens de verzekeringsarts gering met een geringe portafibrose. Volgens de verzekeringsarts kunnen op medische gronden toegenomen beperkingen niet aannemelijk worden geacht.
1.4.
Bij besluit van 18 april 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat de appellants mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd.
1.5.
Naar aanleiding van appellants bezwaar tegen dit besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 november 2012 vermeld dat in de afgelopen jaren rekening is gehouden met appellants energetische klachten. Volgens de verzekeringsarts past de duurbeperking tot halve dagen goed bij de medische situatie en appellants dagverhaal.
1.6.
Bij besluit van 21 november 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij vanaf 21 februari 2012 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De bedrijfsarts van zijn werkgever is ook van oordeel dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd. Door de klachten die hij heeft, is hij niet in staat om het aangepaste werk nog te verrichten. Er is in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in onvoldoende mate rekening gehouden met zijn beperkingen. Met name dient vanwege energieklachten de urenbeperking van vier uur per dag te worden bijgesteld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 november 2012. Uit dit rapport blijkt dat die verzekeringsarts appellant heeft gezien op het spreekuur en gegevens van de behandelend artsen bij zijn beoordeling heeft betrokken. In dit rapport is erop gewezen dat de behandelend longarts ook te kennen heeft gegeven dat er sinds medio 2011 geen sprake is van een verslechtering van de longafwijkingen en er op basis van de onderzoeksresultaten geen verklaring is voor de moeheid van appellant. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn naast een duurbeperking voor het verrichten van arbeid voorts beperkingen opgenomen met betrekking tot longbelasting en zware fysieke arbeid. In het in beroep door appellant ingebrachte rapport van medisch adviseur en verzekeringsarts M.A. Peerden van 11 april 2013 is ook te kennen gegeven dat op basis van medisch objectiveerbare gegevens niet te onderbouwen is dat er substantiële aanvullende (duur)restricties zijn vastgesteld. In objectief pulmonale zin is er volgens Peerden geen basis om meer beperkingen aan te nemen, wellicht ook vanwege het ontbreken van voldoende wetenschappelijke kennis over dit beeld. Dit rapport heeft het Uwv dan ook geen aanleiding gegeven om de visie over appellants medische belastbaarheid op de datum in geding te wijzigen.
Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert met betrekking tot appellants fysieke klachten heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Uit de in beroep overgelegde rapporten van Peerden en van het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen is, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft opgemerkt in de rapporten van 4 juni 2013 en 7 november 2013, niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants beperkingen voor het verrichten van arbeid. Ook in hoger beroep zijn geen gronden aangevoerd en is geen medisch informatie overgelegd die tot een ander oordeel leiden.
4.2.
Hetgeen is overwogen in 4.1 betekent dat er geen aanleiding is een medisch deskundige te benoemen.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 november 2012, waarin in is vermeld dat bij een ongewijzigde medische belastbaarheid het laatst verrichte aangepaste werk van appellant nog steeds passend moet worden geacht.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP